Fysische diagnostiek - het teken van Homans

Klinische praktijk
M. Levi
W. Hart
H.R. Büller
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1999;143:1861-3
Abstract

Samenvatting

- Het teken van Homans wordt veel gebruikt bij de diagnostiek van een diepe veneuze trombose van het been.

- Een positief teken van Homans (pijn in de kuit bij het naar dorsaal buigen van de voet) zou passen bij de aanwezigheid van een trombose.

- Het teken van Homans heeft echter een slechte voorspellende waarde voor de aan- of afwezigheid van diepe veneuze trombose, net als alle andere symptomen en afwijkingen bij de fysische diagnostiek van dit ziektebeeld.

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam, afd. Inwendige Geneeskunde, Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam.

Dr.M.Levi en dr.H.R.Büller, internisten.

Dr.W.Hart, internist, Amsterdam.

Contact dr.M.Levi

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Besse-Sur-Issole,Frankrijk, november 1999,

In de conclusie van hun artikel stellen collegae Levi, Hart en Büller, volgens mij terecht, dat het ‘teken van Homans’ geen enkele voorspellende waarde heeft bij de diagnostiek van trombose (1999:1861-3). Ook andere fysisch-diagnostische afwijkingen bij de diagnostiek van veneuze trombose zijn volgens hen uiterst onbetrouwbaar. Als andere symptomen en afwijkingen bij de fysische diagnostiek van een patiënt bij wie een trombose wordt vermoed, noemen zij: pijn, die vaak meer eengevoeligheid is; verder een glanzende zwelling, maar dan is er al een uitgesproken trombose aanwezig; verder roodheid en lokale hyperthermie van het been. Zij stellen dat in de afgelopen 20 jaar de diagnose ‘trombose’ definitief gesteld dan wel verworpen kon worden met behulp van een flebogram; maar dat heb ik vanwege mijn bijna 20-jarige pensionering niet meer meegemaakt.

Aan het lezenswaardige artikel zou ik een kleine aanvulling willen geven. In de oude tijd, ik heb nog meegemaakt dat de antistollingstherapie niet bestond, moest men met eenvoudige middelen proberen tot een diagnose te komen. Een centimeter kon ons daarbij helpen. Als men bij vermoeden van trombose vanwege subfebriele temperatuur of gevoeligheid in het been, zonder dat er nog een zwelling zichtbaar was, bij nauwkeurig meten met een centimeter van de grootste omvang van beide onderbenen, een verschil van 2 à 3 cm vond, dan was dat een aanwijzing dat er waarschijnlijk een beginnende trombose bestond, hetgeen daarna vaak bevestigd werd door het dan pas optreden van een duidelijke zwelling. Een eventueel tevoren bestaande atrofie of hypertrofie van het spierstelsel van een van beide benen moest wel uitgesloten worden, maar dat kwam zelden voor.

R.H. Mulkens

Amsterdam, december 1999,

Wat betreft zwelling en oedeem als tekenen van beginnende trombose moeten wij u wijzen op de tabel in ons artikel, op pagina 1862. Wij vonden in de literatuur voor het teken ‘oedeem’ een sensitiviteit variërend tussen 40 en 97%, terwijl het met de specificiteit nog bedroevender was gesteld (variërend van 10 tot 52%). Natuurlijk was de fysische diagnostiek, in een tijd dat beeldvormende diagnostiek nog niet beschikbaar was, bij het vermoeden van trombose, het belangrijkste instrument dat de clinicus ter beschikking stond. Heden ten dage is dit echter alleszins onvoldoende gebleken.

M. Levi
W. Hart
H.R. Büller