Atriumfibrilleren is één van de meest voorkomende chronische aandoeningen. De incidentie neemt sterk toe met de leeftijd.1 De oorzaak van deze ritmestoornis is veelal onduidelijk; enerzijds kan ze voorkomen bij individuen zonder enige structurele afwijking in het hart, anderzijds ziet men ze vaak bij patiënten met een slechte hartfunctie. Atriumfibrilleren is derhalve geen aandoening op zichzelf, maar wordt veel gezien bij een grote groep hartziekten. Vrijwel alle van deze hartziekten gaan gepaard met een verminderde systolische functie van de hartspier, een verminderde diastolische functie van de hartspier of een combinatie van beide. Verlies van systolische functie van de hartspier ziet men vaak bij coronarialijden, mitraliskleplijden, gedilateerde cardiomyopathie of intoxicatie van de hartspier door chronisch alcoholgebruik. Bekende voorbeelden van verlies van diastolische functie van het hart zijn linkerkamerhypertrofie door hypertensie, aortaklepstenose of hypertrofische cardiomyopathie, en rechterkamerhypertrofie bij cor pulmonale.
pathofysiologie en bepaling van het embolierisico
Door verlies van de atriale…
(Geen onderwerp)
Oostburg, mei 2002,
In het artikel van Verheugt (2000:2336-40) wordt gesteld dat hypertensie (systolische bloeddruk > 160 mmHg) een onafhankelijke risicofactor is bij atriumfibrillatie in verband met het ontstaan van een herseninfarct. Wordt hier uitgegaan van een behandelde of van een onbehandelde hypertensie? Dit maakt een groot verschil in de benadering. Indien een patiënt met atriumfibrillatie nog niet behandeld wordt voor hypertensie heeft hij of zij een risicofactor; na succesvolle behandeling (systolische bloeddruk ≤ 160 mmHg) vervalt de risicofactor ‘hypertensie’. Heeft de herziene CBO-richtlijn over hypertensie1 nog invloed op het al dan niet aanvoeren van hypertensie als risicofactor?
Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Herziening richtlijn hoge bloeddruk. Alphen aan den Rijn: Van Zuiden Communications; 2000.
(Geen onderwerp)
Nijmegen, juni 2002,
De reactie van collega De Bruijckere is een heel belangrijke. Hypertensie is een buitengewoon krachtig risico voor het ontstaan van hart- en vaatziekten. Als hart- en vaatziekten eenmaal zijn vastgesteld, is hypertensie ook een belangrijke determinant van de complicaties die men kan verwachten, zoals myocardinfarct, ischemische beroerte of plotselinge dood.
Bij gerandomiseerd klinisch onderzoek kan hypertensie bij de basiskenmerken worden gescoord, óf als voorgeschiedenis van hypertensie, óf als hoge bloeddruk bij randomisatie. Of hoge bloeddruk al of niet behandeld is of is geweest, speelt daarbij over het algemeen geen rol. Als een patiënt aangeeft hypertensie te hebben gehad (al of niet met behandeling) of een duidelijk verhoogde bloeddruk heeft bij intrede in het onderzoek, heeft een dergelijke patiënt een belangrijk risico – niets meer en niets minder.
Wat betreft de risicofactor ‘hypertensie’ bij patiënten die zich presenteren met atriumfibrillatie geldt dit ook. Zowel de patiënt die aangeeft in de voorgeschiedenis hypertensie (gehad) te hebben (al of niet behandeld) als de patiënt met een hoge bloeddruk bij intrede in de gerandomiseerde onderzoeken naar het verminderen van het risico op herseninfarct bij atriumfibrilleren, heeft simpelweg een hoger risico op het krijgen van een ischemisch cerebrovasculair accident (CVA). Verlaging van de bloeddruk geeft op zichzelf een belangrijke vermindering van het risico op het ontstaan van een ischemisch CVA. Dit geldt in nog sterkere mate bij patiënten met atriumfibrilleren, omdat atriumfibrilleren op zichzelf al het risico op een ischemisch CVA 3 tot 5 keer zo hoog maakt.