Verwijsredenen van huisartsen en verloskundigen in Amsterdam bij (dreigende) miskraam gespiegeld aan de standaard '(Dreigende) miskraam' van het Nederlands Huisartsen Genootschap

Onderzoek
M.A.H. Fleuren
S. Engelsbel
D. Wijkel
M.F. Schutte
M. de Haan
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1996;140:1956-9
Abstract

Samenvatting

Doel

Nagaan welke verwijsmotieven huisartsenverloskundigen hebben bij (dreigende) miskraam en welk beleid hierop volgt in het ziekenhuis.

Opzet

Prospectief descriptief.

Plaats

Onderzoekscentrum 1e-2e lijn, Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit, het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG), beide te Amsterdam.

Methode

Van de patiënten die in de periode augustus 1994-februari 1995 naar het OLVG kwamen met ‘bloedverlies en (of) buikpijnklachten in de eerste 16 weken van de zwangerschap’ werden anamnese, verrichte diagnostiek, diagnose en verder beleid geregistreerd. De huisartsverloskundige werd telefonisch gevraagd naar de verwijsmotieven en de patiënten vermeldden via twee toegestuurde vragenlijsten hun wensen ten aanzien van de verwijzing.

Resultaten

Er werden 105 patiënten geregistreerd, van wie 34 op eigen initiatief naar het ziekenhuis kwam. Geen enkele patiënt met de diagnose ‘dreigende miskraam’ werd naar de eerste lijn terugverwezen. Van de 32 huisartsenverloskundigen die de patiënt zelf hadden verwezen, verrichtte 59 het in de standaard ‘(Dreigende) miskraam’ door het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) geadviseerde lichamelijk onderzoek. Bij 56 van de 32 verwezen patiënten was er volgens de NHG-standaard geen reden voor verwijzing.

Conclusie

De NHG-standaard werd niet gevolgd: patiënten passeerden de huisartsverloskundige door op eigen initiatief naar het ziekenhuis te gaan, huisartsenverloskundigen waren het oneens met de richtlijnen, patiënten verlangden een ander beleid en gynaecologen verwezen patiënten met een (dreigende) miskraam niet terug.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit, Postbus 7057, 1007 MB Amsterdam.

Onderzoekscentrum 1e-2e lijn: mw.drs.M.A.H.Fleuren, andragoog; dr. D.Wijkel, socioloog.

Vrije Universiteit, sectie Huisartsgeneeskunde, Amsterdam.

Prof.dr.M.de Haan, huisarts.

Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, afd. Gynaecologie, Amsterdam.

Mw.S.Engelsbel, arts; dr.M.F.Schutte, gynaecoloog.

Contact mw.drs.M.A.H.Fleuren

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

M.A.H.
Fleuren

Amsterdam, november 1996,

In hun commentaar herhalen Van der Horst en Van Leeuwen wat wij zelf ook al in de beschouwing van ons artikel aan de orde stelden: door de gekozen onderzoeksopzet is er geen zicht op het aantal niet-verwezen patiënten of op het aantal patiënten bij wie de NHG-standaard wel is gevolgd. In de inleiding van het artikel schreven wij dat het onderzoek deel uitmaakt van een breed evaluatieonderzoek naar de NHG-standaard ‘(Dreigende) miskraam’. In twee prospectieve onderzoeken hebben 86 huisartsen en 56 verloskundigen 12 maanden hun beleid geregistreerd bij iedere patiënt met klachten die wezen op een (dreigende) miskraam. Hierdoor kon worden nagegaan op welke punten huisartsen en verloskundigen afwijken van de standaard en wat de redenen hiervoor zijn. Deze resultaten zijn onlangs ter publicatie aangeboden.

Dat er maar over krap eenderde van de patiënten iets te zeggen valt over het beleid van de huisarts of verloskundige is afhankelijk van de noemer die men kiest. Wanneer wij de patiënten die op eigen initiatief naar ons ziekenhuis kwamen buiten beschouwing laten (de huisarts of verloskundige had hier immers geen bemoeienis mee), is bij de helft van de patiënten iets te zeggen over het beleid van de huisarts of verloskundige.

In het artikel is wel degelijk informatie te vinden over hoe de niet gevolgde richtlijnen uit de standaard verdeeld zijn over de ‘terecht’ en ‘ten onrechte’ verwezen patiënten. Er staat vermeld dat bij 59% van alle verwezen patiënten de huisarts of verloskundige noch speculumonderzoek noch vaginaal toucher deed. Bij geen van de ‘ten onrechte’ verwezen patiënten waren een speculumonderzoek en vaginaal toucher verricht. Dit betekent dat bij één ‘terecht verwezen’ patiënt ook geen speculumonderzoek en vaginaal toucher hadden plaatsgevonden. De beperkingen ten aanzien van de omvang van het artikel lieten niet toe uitgebreider in te gaan op de redenen van verwijzing.

Wij hebben niet willen betogen dat patiënten bij de gynaecoloog moeten blijven als zij verwezen zijn en wij zijn het met Van der Horst en Van Leeuwen eens dat de zorg daar geleverd moet worden waar dat verantwoord en kostenbesparend is. Het is echter niet realistisch om te veronderstellen dat een standaard die door en voor huisartsen is gemaakt zonder meer zal worden overgenomen door een andere beroepsgroep, in dit geval verloskundigen of gynaecologen. Uit eerder onderzoek naar de standaard blijkt dat een deel van de gynaecologen niet op de hoogte is van het bestaan van deze standaard en de meningen over het voorgestelde beleid zeer uiteenlopend zijn.1 Ook huisartsen en verloskundigen zijn het niet altijd eens met de inhoud van de standaard.23 Het zou wenselijk zijn wanneer er tussen de drie beroepsgroepen consensus tot stand kwam over een verantwoord en doelmatig beleid bij (dreigende) miskraam.

M.A.H. Fleuren
S. Engelsbel
D. Wijkel
M.F. Schutte
M. de Haan
Literatuur
  1. Fleuren MAH, Haan M de, Grol RPTM. Sluit de standaard ‘(Dreigende)miskraam’ van het Nederlands Huisartsen Genootschap aan bij het beleid van gynaecologen? [LITREF JAARGANG="1995" PAGINA="930-4"]Ned Tijdschr Geneeskd 1995;139:930-4.[/LITREF]

  2. Fleuren MAH, Haan M de, Grol RPTM, Sips ABJI. Wordt de NHG-Standaard (Dreigende) Miskraam door huisartsen gevolgd? Huisarts Wet 1993;36:370-4.

  3. Fleuren MAH, Oudshoorn Chr. Wat doen verloskundigen bij een (dreigende) miskraam? Tijdschrift voor Verloskundigen 1993;18:423-8.