De rol van voedingsvezel in de gastro-enterologie: 'fact' of 'fancy'?

Klinische praktijk
G.N.J. Tytgat
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:1926-9

Nu de zemelrage wat lijkt te verminderen, is de tijd gunstig om de balans op te maken betreffende de werkelijke indicaties en de te verwachten resultaten van vezelverrijking van de voeding. Bij analyse van de literatuur valt daarbij meteen op dat er hieromtrent de laatste jaren weinig solide gegevens beschikbaar gekomen zijn, niettegenstaande de vele plausibele uitgangspunten die voor de theoretische wenselijkheid van vezelverrijking van de voeding aangedragen werden. De onvermijdelijke conclusie die men hieruit moet trekken is dat het in de praktijk erg moeilijk is om op wetenschappelijk accurate wijze bewijs te leveren van de juistheid of onjuistheid van de diverse hypothesen. Voor een deel berust dit op onvolkomenheden van de proefopstelling. Voor een ander deel berust dit op het feit dat het soms bijna onmogelijk is de exacte bewijsvoering te leveren. Zoals in zovele andere gebieden in de geneeskunde betekent het feit dat geen sluitend bewijs geleverd kan…

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum, afd. Gastro-enterologie-Hepatologie, Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam.

Prof.dr.G.N.J.Tytgat, gastro-enteroloog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Drunen, september 1989,

In het voortreffelijke artikel van prof.Tytgat over voedingsvezels (1989;1926-9) staat op bl. 1928 iets minder begrijpelijks. Verrijking met vezels zou gunstig zijn bij het voorkómen en genezen van ulcera peptica. Het zou onvoldoende bekend zijn of dit verloopt via daling van de pH in de maag of via verschillende andere factoren. In het algemeen neemt men in deze gevallen maatregelen die de zuurgraad doen dalen (antacida, cimetidine e.d.). Het is weinig voor de hand liggend, dat vezels gunstig zijn door het doen stijgen van de zuurgraad.

Kan hiervoor een verklaring worden gegeven?

A.A. Hartman
G.N.J.
Tytgat

Amsterdam, november 1989,

De auteur is collega Hartman zeer dankbaar voor de foutieve opmerking in het artikel over voedingsvezel. De juiste tekst op bl. 1928 handelend over de effecten van vezelverrijking van de voeding op peptische ulcera had als volgt dienen te zijn geformuleerd: ‘Of dit verloopt via stijging van de intragastrische pH, via remming van de pepsine-activiteit, of via binding van galzouten in geval van duodenogastrische reflux, is onvoldoende bekend’. De fout is ontstaan doordat het begrip zuurgraad en pH werden verward.

G.N.J. Tytgat

Heiloo, oktober 1989,

In zijn artikel ‘De rol van voedingsvezel in de gastro-enterologie: ’fact‘ of ’fancy‘?’ stelt Tytgat dat het gebruik van zemelen kan leiden tot een gewichtstoename (1989;1926-30). Dit zou veroorzaakt worden door de hoge calorische waarde van zemelen.

De energetische (calorische) waarde van 100 gram zemelen is 912 kJ (218 kcal). Bij een dosering van bijv. 3 eetlepels zemelen, verspreid over de dag, is de dagelijkse inname 15 gram. Dit komt dus neer op 137 kJ (33 kcal), hetgeen gelijk staat aan nog geen halve snee onbesmeerd en onbelegd brood extra. Daarbij is het de vraag in hoeverre de voedingsstoffen uit zemelen worden opgenomen uit het maag-darmkanaal. Bovendien werken vezels verzadigend, wat in theorie de energie-inname zou doen dalen. Dit principe wordt in veel vermageringsprodukten toegepast. Het is dus niet waarschijnlijk dat het toedienen van zemelen zal leiden tot een gewichtstoename.

E. Compaan
J. Zuidema

Amsterdam, oktober 1989,

Met de opmerkingen van de diëtisten Compaan en Zuidema ben ik het natuurlijk volledig eens. De door hen gemaakte berekeningen zijn mij natuurlijk ook bekend. De ervaring echter leert dat inderdaad een deel van de patiënten bij overschakelen naar vezelverrijkte voeding in gewicht toeneemt. Dit is niet zozeer het gevolg van de calorische inname van de zemelen zelf, maar meer van de wijze waarop de zemelen voor consumptie worden klaargemaakt (mogelijk met yoghurt, vla, enz.)

G.N.J. Tytgat

Gent, december 1989,

Tytgat begint zijn uitstekend overzicht over de rol van voedingsvezel in de gastro-enterologie met het onderstrepen van de discrepantie tussen theoretische hypothesen en empirische vaststellingen (1989;1926-9). Een voorbeeld ervan wordt duidelijk uit de reactie van Compaan en Zuidema en het antwoord hierop (189;2410-1). Met een eenvoudig rekensommetje wordt inderdaad duidelijk dat gewichtstoename niet door de calorieën van zemelen veroorzaakt kan worden. De veronderstelling van Tytgat dat de bereidingswijze van het vezelpreparaat de oorzaak zou zijn, lijkt ons echter te simplistisch.

Bij de behandeling van kinderen met constipatie stellen we meestal ook een gewichtstoename vast, hoewel zij geen extra toevoer aan calorieën krijgen. Wij adviseren immers een verhoogde vezelinname door kleine wijzigingen in de keuze van gebruikelijke voedingsmiddelen, zoals meer vezelrijk fruit, groenten en ongepelde granen, voornamelijk als volkorenbrood. De calorische densiteit van hun voeding wordt daardoor zelfs lager. De ouders vermelden echter wel dat het oplossen van de constipatie ook met een verbeterde eetlust gepaard ging. Dit lijkt ons dan ook een belangrijke rol te spelen in de vastgestelde gewichtstoename. Wanneer deze eetlust echter verzadigd wordt met vezelrijke voeding en consequente vochtinname (een vaak vergeten conditio sine qua non bij hoog vezelgebruik), voorkomt men overgewicht met al zijn kwalijke gevolgen.

Ook over deze empirische vaststellingen is mij geen hard cijfermateriaal bekend. Waarschijnlijk is het verbeteren van de eetlust slechts één van vele redenen voor mogelijke gewichtstoename bij verhoogd vezelgebruik. Deze mini-discussie illustreert in elk geval dat de geneeskunde zich niet voor één gat laat vangen. Dat is wat mens-wetenschappen zo spannend maakt.

E. Robberecht
M. van Winckel