Consensus antitrombotische profylaxe van vasculaire gebeurtenissen bij patiënten met manifeste atherosclerotische vaatziekte

Onderzoek
J.G.P. Tijssen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:83-8
Abstract

Samenvatting

De consensus over antitrombotische profylaxe van vasculaire gebeurtenissen bij patiënten met manifeste atherosclerotische vaatziekte werd voorafgegaan door een systematische ordening van resultaten uit relevante artikelen naar ‘bewijskracht’: van gerandomiseerd prospectief onderzoek van voldoende kwaliteit en omvang, via minder goede of niet-gerandomiseerde onderzoeken tot de heersende opinie in Nederland.

Het belangrijkste advies was patiënten met manifeste atherosclerotische vaatziekte (in hoofd, hart en (of) benen) antitrombotische profylaxe voor te schrijven, in het algemeen acetylsalicylzuur. Voor patiënten met claudicatio intermittens kon bij gebrek aan goed onderzoek geen consensus worden bereikt ten aanzien van de vraag welk medicijn de voorkeur geniet.

Acetylsalicylzuur is in hogere doseringen niet effectiever dan in lagere doseringen, maar heeft in het eerste geval wel meer bijwerkingen; daarom hebben lagere doseringen de voorkeur: 80-100 mg per dag en voor neurologische indicaties vanaf 30 mg per dag.

Gebruik van cumarinederivaten heeft alleen de voorkeur bij patiënten met atriumfibrilleren die een ‘transient ischaemic attack’ of een niet-invaliderend herseninfarct hebben doorgemaakt, bij patiënten met atriumfibrilleren en een hartaandoening zoals een groot hartinfarct of een linkerkameraneurysma, en bij patiënten die een hartklepoperatie hebben ondergaan.

Omdat de verhouding tussen de voor- en nadelen van antitrombotische profylaxe gedurende het leven kan veranderen, dient de indicatie periodiek te worden heroverwogen.

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum, afd. Klinische Epidemiologie en Biostatistiek, Amsterdam.

Prof.dr.J.G.P.Tijssen, epidemioloog.

Contact dr.J.J.E.van Everdingen, Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing, Postbus 20.064, 3502 LB Utrecht

Verantwoording

Rapporteur van de werkgroep die de consensus voorbereidde en waarvan de leden aan het eind van dit artikel worden genoemd.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Hoogeveen, januari 1998,

Tijssen gelooft duidelijk in de werkzaamheid van acetylsalicylzuur bij atriumfibrilleren (1998:83-8). Ik wil echter uitdrukkelijk waarschuwen voor het al te gemakkelijk voorschrijven van acetylsalicylzuur bij patiënten met atriumfibrilleren.

In 5 grote primairepreventietrials werd het nut onderzocht van antistollingsbehandeling en in 3 hiervan ook dat van acetylsalicylzuur bij patiënten met atriumfibrilleren. In alle trials werd onmiskenbaar de werkzaamheid aangetoond van antistolling. In 2 trials werd geen significante werking van acetylsalicylzuur gevonden.1 2 Slechts één onderzoek (SPAF I) toonde een duidelijk significante werking aan van acetylsalicylzuur ten opzichte van een placebo.3 Opgemerkt moet worden dat in een eerste verslag van dit onderzoek bij patiënten boven de 75 jaar geen effect van acetylsalicylzuur ten opzichte van een placebo werd gezien.4 Het daarna gepubliceerde SPAF-II-onderzoek concludeerde dat antistollingsbehandeling voor iets minder ischemische cerebrovasculaire accidenten (CVA's) of embolie zorgde dan de toepassing van acetylsalicylzuur, maar dat er wel meer hersenbloedingen waren, zodat het gunstige effect weer teniet werd gedaan.5 Uitdrukkelijk moet echter worden vastgesteld dat in deze trial de hersenbloedingen voorkwamen bij patiënten met een (tegenwoordig niet meer nagestreefde) hoge ‘international normalized ratio’ (INR). De recentelijk gepubliceerde SPAF-III-trial onderzocht 1044 patiënten met atriumfibrilleren met een hoog risico voor trombo-embolieën.6 Hierin werd aangetoond dat acetylsalicylzuur ten opzichte van antistollingsmiddelen onvoldoende werkzaam is bij deze patiënten. Werkzaamheid van acetylsalicylzuur bij patiënten met atriumfibrilleren die al een ‘transient ischaemic attack’ (TIA) of een klein CVA hebben doorgemaakt, is niet aangetoond, aangezien acetylsalicyzuur geen statistisch significant verschil liet zien met een placebo. De auteurs van het EAFT-onderzoek vinden acetylsalicylzuur ‘mogelijk’ effectief.7

Van de CVA's bij atriumfibrilleren bij patiënten ouder dan 75 jaar is 50% zeer ernstig of fataal.8 Dit benadrukt het belang een antithromboticum voor te schrijven waarvan de werkzaamheid goed is aangetoond. Antistollingsmiddelen lijken hieraan te voldoen, acetylsalicylzuur minder.

J.P. Schipper
Literatuur
  1. Petersen P, Boysen G, Godtfredsen J, Andersen ED, Andersen B. Placebo-controlled, randomised trial of warfarin and aspirin for prevention of thromboembolic complications in chronic atrial fibrillation. The Copenhagen AFASAK study. Lancet 1989;i:175-9.

  2. Singer DE, Hughes RA, Gress DR, Sheehan MA, Oertel LB, Maraventano SW, et al. The effect of aspirin on the risk of stroke in patients with nonrheumatic atrial fibrillation: the BAATAF Study. Am Heart J 1992;124:1567-73.

  3. Stroke Prevention in Atrial Fibrillation Investigators. Stroke Prevention in Atrial Fibrillation Study. Final results. Circulation 1991;84:527-39.

  4. Preliminary report of the Stroke Prevention in Atrial Fibrillation Study. N Engl J Med 1990;322:863-8.

  5. Stroke Prevention in Atrial Fibrillation Investigators. Warfarin versus aspirin for prevention of thromboembolism in atrial fibrillation: Stroke Prevention in Atrial Fibrillation II Study. Lancet 1994;343:687-91.

  6. Stroke Prevention in Atrial Fibrillation Investigators. Adjusted-dose warfarin versus low-intensity, fixed-dose warfarin plus aspirin for high-risk patients with atrial fibrillation: Stroke Prevention in Atrial Fibrillation III randomised clinical trial. Lancet 1996;348:633-8.

  7. European Atrial Fibrillation Trial (EAFT) Study Group. Secondary prevention in non-rheumatic atrial fibrillation after transient ischaemic attack or minor stroke. Lancet 1993;342:1255-62.

  8. Lin HJ, Wolf PA, Kelly-Hayes M, Beiser AS, Kase CS, Benjamin EJ, et al. Stroke severity in atrial fibrillation. The Framingham Study. Stroke 1996;27:1760-4.

Amsterdam, februari 1998,

Voor patiënten met atriumfibrilleren heeft het Centraal Begeleidingsorgaan voor de intercollegiale toetsing (CBO) met de consensus ‘Antitrombotische profylaxe van vasculaire gebeurtenissen bij patiënten met manifeste atherosclerotische vaatziekte’ aanbevelingen gedaan voor 3 separate subgroepen.

Voor patiënten met atriumfibrilleren die eerder een TIA of een niet-invaliderend herseninfarct doormaakten, werd behandeling met cumarinen aanbevolen als therapie van eerste keuze. Voor patiënten met atriumfibrilleren die niet eerder een TIA of herseninfarct doormaakten, was het advies afhankelijk van de grootte van de hartholte. Bij een groot linker atrium en (of) hartfalen werd een duidelijke voorkeur uitgesproken voor cumarinen. Voor patiënten met een niet-vergrote hartholte werd antitrombotische profylaxe aanbevolen. De consensusgroep was hier van mening dat van zowel plaatjesremmers als cumarinen aangetoond was dat deze het herseninfarct effectief kunnen voorkomen. De consensusgroep stelde verder dat direct vergelijkend onderzoek tussen deze twee vormen van profylaxe wisselende uitkomsten liet zien voor wat betreft effectiviteit. Deze bewering was met name gestoeld op de bevindingen van het SPAF-II-onderzoek.1

In het licht hiervan is het mijns inziens onjuist te suggereren dat de CBO-consensus adviseert acetylsalicylzuur voor te schrijven bij patiënten met atriumfibrilleren. Bij patiënten met een eerder ischemisch CVA en bij patiënten met een vergrote hartholte worden duidelijk cumarinen geadviseerd. Patiënten met een normale hartholte zonder eerder CVA hebben een laag risico op trombo-embolische complicaties. Volgens het advies konden deze patiënten ook met acetylsalicylzuur behandeld worden. In het SPAF-III-onderzoek werden uitsluitend patiënten met een hoog risico op trombo-embolische complicaties ingesloten.2 De superioriteit van behandeling met cumarinen (met een INR-streefwaarde van 2-3) in dit onderzoek ondersteunt de aanbeveling cumarinen voor te schrijven bij deze patiënten (dan wel patiënten met een eerder CVA of met een vergrote hartholte). Deze resultaten weerspreken geenszins de uitspraak dat de meerwaarde van cumarinen (vergeleken met acetylsalicylzuur) bij patiënten met atriumfibrilleren met een laag risico op trombo-embolische complicaties niet is aangetoond en dus ook niet de aanbeveling dat bij deze patiënten de toediening van acetylsalicylzuur kan worden overwogen.

J.G.P. Tijssen
Literatuur
  1. Stroke Prevention in Atrial Fibrillation Investigators. Warfarin versus aspirin for prevention of thromboembolism in atrial fibrillation: Stroke Prevention in Atrial Fibrillation II Study. Lancet 1994;343:687-91.

  2. Stroke Prevention in Atrial Fibrillation Investigators. Adjusted-dose warfarin versus low-intensity, fixed-dose warfarin plus aspirin for high-risk patients with atrial fibrillation: Stroke Prevention in Atrial Fibrillation III randomised clinical trial. Lancet 1996;348:633-8.