Casus
Thalassemieën zijn kwantitatieve afwijkingen in de productie van de globinemoleculen die hemoglobine vormen. In deze labquiz bespreken wij welke aanwijzingen gevonden kunnen worden bij regulier laboratoriumonderzoek naar dragerschap van thalassemie en welke vervolgdiagnostiek kan worden ingezet ter bevestiging.
Casus 1
Patiënt A, een man van 28 jaar van Marokkaanse herkomst, wordt door de huisarts verwezen naar de internist-hematoloog. Patiënt heeft een lichte microcytaire anemie die niet verbetert, ondanks maandenlange orale ijzertherapie. Wel is de ferritinewaarde fors gestegen. Patiënt heeft geen klachten, afgezien van obstipatie als gevolg van de ijzertherapie. De huisarts denkt aan hemochromatose en vraagt de hematoloog…
Artikelinformatie
Citeer dit artikel als
Antwoorden
Antwoorden
Antwoord casus 1: bewering 1a is juist, beweringen 1b, 1c en 1d zijn onjuist
Patiënt A, een man van 28 jaar van Marokkaanse afkomst, werd door de huisarts verwezen naar de internist-hematoloog omdat hij een microcytaire anemie had die niet reageerde op de voorgeschreven orale ijzertherapie. De man rapporteerde geen macroscopisch bloedverlies en had geen klachten van de lichte anemie, maar zijn ferritineconcentratie was fors gestegen onder de ijzertherapie.
De combinatie van een microcytaire anemie met een verhoogde erytrocytenconcentratie is zeer suggestief voor thalassemie. Screenend hemoglobine(Hb)-onderzoek toonde verhoogde waarden van het HbA2 en het HbF (tabel 2); dit is zeer specifiek voor dragerschap van β-thalassemie. Moleculaire diagnostiek bevestigde een heterozygote β-thalassemie-mutatie.
Screenend hemoglobineonderzoek, bestaand uit Hb-chromatografie of Hb-elektroforese, wordt aanbevolen als eerste vervolgstap bij een vermoeden op thalassemie. Dit omdat screenend onderzoek veel goedkoper en sneller is dan kostbare moleculaire diagnostiek. De uitslag maakt duidelijk of in het α- of β-globinegen naar mutaties gezocht moet worden.
De microcytaire anemie bij patiënten met thalassemie wordt vaak ten onrechte aangezien voor ijzergebreksanemie, hoewel bij thalassemie geen verlaagde ferritine- en erytrocytenconcentratie bestaan, zoals wel het geval is bij ijzergebreksanemie. Onterechte ijzersuppletie leidt bij thalassemiedragers niet zelden tot iatrogene ijzerstapeling, die schadelijk kan zijn. Deze ijzerstapeling is bij patiënt A dus geen gevolg van hereditaire hemochromatose.
Hemoglobinopathieën, waaronder thalassemieën, worden bij ongeveer 1 op de 17 mensen van Marokkaanse herkomst gevonden en komen daarmee in deze bevolkingsgroep frequent voor.
Antwoord casus 2: bewering 2b is juist, beweringen 2a, 2c en 2d zijn onjuist
Patiënten B en C, broertjes van 5 en 7 jaar met ouders van Filipijnse herkomst, kwamen bij de huisarts. Uit de heteroanamnese van de moeder bleek dat beide jongens lusteloos waren, dat patiënt C recent buikgriep had doorgemaakt en dat in de familie anemie veel voorkwam. Bij lichamelijk onderzoek waren alleen de grove crepitaties van de longen van patiënt C vermeldenswaardig.
Uit het laboratoriumonderzoek volgens anemieprotocol bleek bij beide jongens een anemie. Bij patiënt B ging deze gepaard met een hoge erytrocytenconcentratie, suggestief voor thalassemie. Bij patiënt C vonden wij echter een lage erytrocytenconcentratie, passend bij ferriprieve anemie. Hierbij werd de niet-afwijkende ferritinewaarde van patiënt C veroorzaakt door een ontsteking, die onder andere bleek uit de verhoogde CRP-waarde. Bij een ontsteking kan ijzergebrek bestaan ondanks een niet-afwijkende ferritinewaarde – dat immers een acute-fase-eiwit is – tot 100-150 µg/l.
Gezien de positieve familieanamnese adviseerde de klinisch chemicus voor beide jongens screenend hemoglobineonderzoek. Hoewel in de hielprik geen afwijkingen waren geconstateerd, kan dragerschap van thalassemie toch bestaan; alleen de ernstige vormen van thalassemie worden namelijk sinds 2007 via de hielprik gevonden. Het is gewenst om dragerschap van thalassemie op te sporen, want hoewel het weinig klachten geeft, kan dragerschap van thalassemie ernstige consequenties hebben voor het nageslacht als thalassaemia major optreedt.
Screenend hemoglobineonderzoek bleek bij beide patiënten geen afwijkende uitslagen te geven. Dit sluit kwalitatieve afwijkingen van de hemoglobine-moleculen en dragerschap van β-thalassemie vrijwel uit, maar α-thalassemie niet. Moleculaire diagnostiek toonde bij patiënt B een heterozygote α0-thalassemie (--/αα), terwijl bij patiënt C geen afwijkingen werden gevonden. Na ijzertherapie herstelden bij patiënt C de Hb-waarde en het MCV tot respectievelijk 7,6 mmol/l en 78 fmol.
Voor verdieping en achtergronden, zie www.ntvg.nl. zoeken op A7988
Uitleg
Verdieping
Hemoglobinopathieën zijn erfelijke afwijkingen in de productie van globineketens. Er zijn structurele afwijkingen, zoals HbS, dat in homozygote toestand sikkelcelziekte veroorzaakt, en kwantitatieve afwijkingen in de productie van de ketens; dit zijn thalassemieën. Wij behandelen hier alleen de thalassemieën.
Hemoglobine (Hb) is een tetrameer bestaande uit 2 koppels van globineketens. Het grootste deel van het Hb van volwassenen is HbA, dat is samengesteld uit 2 α- en 2 β-globineketens (α2β2). Naast HbA vormt een volwassene nog een klein percentage HbA2 (2,5-3,5%; α2δ2). In de foetale levensfase is het foetale Hb, HbF, het belangrijkst (α2γ2). Vanaf ongeveer de 6e maand postpartum is het HbF nagenoeg verdwenen. De thalassemieën zijn vernoemd naar het type globine waarvan te weinig wordt geproduceerd. De voornaamste thalassemieën zijn α- en β-thalassemie.
Thalassemie erft meestal autosomaal recessief over. Dit betekent dat mannen en vrouwen even vaak aangedaan zijn en dat 2 ouders met de lichte kenmerken van een thalassaemia minor (‘dragers’) een kind kunnen krijgen met een thalassaemia major. Voor een dragerpaar van β-thalassemie is het risico op een aangedaan kind 25%. De mendeliaanse overerving van α-thalassemieën lijkt complexer, doordat een gezond persoon 4 α-globinegenen heeft, bestaand uit 2 paren die als koppel overerven. De kans op het krijgen van een kind met een van de ernstige vormen van α-thalassemie is afhankelijk van het aantal en van de combinatie van α-genen dat bij elk van de ouders gemuteerd is (figuur).
Herkomst en incidentie
Thalassemie is afgeleid van het Griekse woord ‘thalassa’ dat ‘de zee’ betekent. β-thalassemie komt van oorsprong dan ook het meest voor in de landen rond de Middellandse Zee, maar ook in Azië en Afrika. α-thalassemie komt oorspronkelijk vooral voor in Zuidoost-Azië, India, China en de Filippijnen. De hoge frequentie van dragerschap in deze tropische en subtropische gebieden wordt veroorzaakt doordat thalassemieën een relatieve bescherming bieden tegen malaria tropica.1
Naar schatting draagt 5% van de wereldbevolking een afwijkend hemoglobinegen.2 Er worden wereldwijd jaarlijks 300.000-500.000 kinderen geboren met een ernstige vorm van hemoglobinopathie, waarvan 56.000 met een ernstige thalassemie. In Nederland worden de incidenties van sikkelcelanemie en thalassaemia major geschat op 40-60 respectievelijk 25-50 kinderen per jaar, waarvan het grootste deel voorkomt onder recente immigranten uit eerdergenoemde gebieden en hun nakomelingen.3 Onder autochtone Nederlanders komt hemoglobinopathie naar schatting voor met een frequentie van 1:1000 als gevolg van spontane mutaties en dankzij verre voorouders uit endemische gebieden. Onder bepaalde immigranten en hun nakomelingen kan de frequentie oplopen tot 1:4.4
Kliniek en behandelmogelijkheden
Is bij een patiënt 1 α-gen gemuteerd, dan is er sprake van een drager die wordt weergegeven als ‘-α/αα’ of als ‘heterozygoot α+’. 2 gemuteerde α-genen kunnen voorkomen op hetzelfde chromosoom (in cis, ‘--/αα’, ‘heterozygoot α0’), of op verschillende chromosomen (in trans, ‘-α/-α’, ‘homozygoot α+’). Dragerschap van een lichte α-thalassemie, waarbij nog 3 of 2 α-genen tot expressie komen, leidt meestal tot geen of slechts geringe verschijnselen met een lichte microcytaire anemie. Als slechts 1 α-gen tot expressie komt (--/-α), spreekt men van HbH-ziekte. Patiënten met HbH-ziekte presenteren zich meestal met een matige tot ernstige hemolytische anemie en hepatosplenomegalie, maar patiënten worden meestal niet bloedtransfusieafhankelijk.2 Als geen enkel van de 4 α-genen tot expressie komt, spreekt men van het Hb-Barts-hydrops-foetalis-syndroom, waaraan een kind perinataal overlijdt.5
Dragerschap van een β-thalassemie leidt in het algemeen tot een lichte microcytaire anemie, maar kan zich ook uiten als een thalassaemia intermedia, waarbij sprake is van hemolyse en een geringe transfusiebehoefte. Homozygote β-thalassemie is een ernstig ziektebeeld, waarbij men bij een kind van enkele maanden oud een voortdurende hemolytische anemie vindt met hepatosplenomegalie, geelzucht of groeiachterstand. Dit leidt meestal al voor het eerste levensjaar tot transfusieafhankelijkheid.5 Deze majorvorm van β-thalassemie is te behandelen met bloedtransfusies en ijzerchelatie. Stamceltransplantatie is momenteel de enige curatieve behandeling.
Naast homozygote vormen van thalassemie kunnen ook gecombineerde (‘compound-heterozygote’) vormen met een structurele hemoglobinopathie ontstaan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan sikkelcel-β-thalassemie, dat sikkelcelanemie geeft, of E-β-thalassemie (β-thalassemie in combinatie met HbE), dat leidt tot een fenotype van β-thalassaemia intermedia.
Aanpak laboratoriumdiagnostiek
De diagnostiek van thalassemie bestaat uit verschillende stappen. Een indicatie voor het bestaan van een thalassemie kan verkregen worden via reguliere laboratoriumdiagnostiek, dat wil zeggen door het bepalen van een volledig rood bloedbeeld inclusief indices aangevuld met ferritine. Het vervolgonderzoek bestaat uit Hb-elektroforese of Hb-chromatografie. Tenslotte is moleculair onderzoek voor het definitief vaststellen of uitsluiten van thalassemieën vaak noodzakelijk. De meeste klinisch-chemische laboratoria bieden een anemieprotocol aan, waarbij stapsgewijs vervolgdiagnostiek wordt ingezet ter analyse van een anemie.6 Bij deze analyse wordt ook de mogelijkheid van een thalassemie in ogenschouw genomen.
Volledig rood bloedbeeld en ferritine
De eerste aanwijzing voor het bestaan van dragerschap van thalassemie is vaak een onverklaarde microcytaire, hypochrome anemie in het rode bloedbeeld (Hb, erytrocytenconcentratie en -indices). Bij thalassemie zal, in tegenstelling tot bij ijzergebreksanemie, het microcytaire bloedbeeld niet gepaard gaan met een verlaagd ferritine.7 Een ander onderscheidend kenmerk van thalassemie is een relatief hoge concentratie erytrocyten, zoals bij patiënt A. De verklaring hiervoor is een compensatiemechanisme van het beenmerg, waardoor veel microcytaire hypochrome erytrocyten worden geproduceerd.5 Let wel: een Hb-waarde, MCV of erytrocytenconcentratie binnen de referentiewaarden sluit thalassemie niet uit. Een drager van α-thalassemie kan een MCV tot 90 fl hebben (referentiewaarden 84-100).
Ook de microscopische beoordeling van de bloeduitstrijk kan bij thalassemie of dragerschap hiervan afwijkend zijn. In het microscopische rode bloedbeeld worden in het algemeen kleine erytrocyten gezien van wisselende grootte, soms met vormafwijkingen en insluitsels, zoals microcytose, anisopoikilocytose, targetcellen of basofiele stippeling.
Screenend hemoglobineonderzoek
Als in het volledig bloedbeeld aanwijzingen worden gevonden voor thalassemie is de gebruikelijke eerste vervolgstap het scheiden en kwantificeren van de verschillende hemoglobinefracties. Er zijn 2 veelgebruikte technieken, die een vergelijkbaar resultaat geven: capillair-elektroforese en ‘high performance liquid chromatography’. Door verschillen in grootte en lading, of in de mate van hechting aan vast dragermateriaal en in oplosbaarheid in de mobiele fase worden de percentages HbA, HbA2 en HbF van de totale Hb-waarde vastgesteld. De aanwezigheid van structurele hemoglobineafwijkingen, zoals HbS, leidt tot een afwijkend piekenpatroon.
Bij dragerschap van β-thalassemie komt 1 van de 2 β-genen niet of in verminderde mate tot expressie. Het gevolg hiervan is dat er minder HbA (α2β2) gevormd kan worden en er een overschot aan α-ketens ontstaat. De δ-genen, die gewoonlijk maar in geringe mate tot expressie komen – enkele procenten van de expressie van de β-genen –, hebben in deze situatie een relatief hogere mate van expressie. Als gevolg hiervan bestaat een verhoogd percentage van de totale Hb-waarde uit HbA2 (α2δ2).8 Daarnaast is de HbF-waarde vaak verhoogd.9 Bij homozygote β-thalassemie zijn er meestal helemaal geen β-ketens en ontbreekt HbA. De in overschot beschikbare α-ketens vormen uitsluitend HbA2 en HbF (α2γ2).
Bij α-thalassemie vormen de nog aanwezige α-globines bij voorkeur een tetrameer met de β-ketens, wat leidt tot een verlaagd percentage HbA2. Dit effect is echter minimaal en het percentage HbA2 valt dan ook vaak binnen de referentiewaarden.8 Bij geringe α-thalassemie kunnen dus slechts aanwijzingen gevonden worden met behulp van routine laboratoriumdiagnostiek. Ter bevestiging of uitsluiting hiervan is moleculaire diagnostiek noodzakelijk. Bij HbH-ziekte of het Hb-Barts-hydrops-foetalis-syndroom is het tekort aan α-ketens zo groot dat zich tetrameren vormen van de overtollige β-ketens (bij HbH, β4) of γ-ketens (bij neonaten met Hb-Barts-hydrops-foetalis-syndroom, γ4), die zichtbaar zijn als een afwijkende piek in het Hb-chromatogram.
Moleculaire diagnostiek
Moleculair onderzoek is de laatste stap in de diagnostiek van thalassemie. Er zijn verschillende technieken waarmee de verschillende mutaties kunnen worden aangetoond. Bij α-thalassemie zijn er meestal deleties van relatief grote stukken DNA – van enkele kilobasen – uit het α-cluster, waardoor 1 of beide α-genen ontbreken. De mutaties die β-thalassemie veroorzaken zijn meestal puntmutaties: deleties, inserties of verwisseling van 1 of enkele basen.5 Een recent verschenen artikel geeft een handzaam overzicht van de in de Nederlandse bevolking voorkomende mutaties.4
Met ‘gap’-PCR worden de breekpunten van veelvoorkomende deleties gescreend. Puntmutaties worden aangetoond door regio’s met bekende mutaties te sequencen. Worden er met deze technieken geen mutaties gevonden, dan wordt verder gezocht met technieken die ook minder frequent voorkomende mutaties opsporen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het gehele globinegenen en de regulerende DNA-sequenties te sequencen, of door te zoeken naar grote deleties met ‘multiplex ligation-dependent probe amplification’.5
Hielprikscreening
Sinds 2007 is in het nationale hielprikonderzoek een screening voor hemoglobinopatieën opgenomen. Met dit onderzoek worden echter alleen sikkelcelanemie en de ernstigste vormen van thalassemie opgespoord: HbH-ziekte en homozygote β-thalassemie. Andere, lichtere vormen worden niet gerapporteerd.3 In de hielprikscreening worden de verschillende hemoglobinefracties met high performance liquid chromatography geanalyseerd. HbH-ziekte wordt vermoed bij patiënten bij wie een HbH-piek in het chromatogram wordt gezien, terwijl β-thalassaemia major wordt gekenmerkt door een zeer lage HbA-waarde of afwezigheid hiervan.
Kosten
De laboratoriumbepalingen bij de diagnostiek van een thalassemie kunnen kostbaar zijn. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft per 1 januari 2014 de tarieven vastgesteld voor de laboratoriumbepalingen die onderdeel uitmaken van de routine-diagnostiek voor een anemie (tabel 3). Voor de moleculaire diagnostiek heeft de NZa geen eenduidig tarief vastgesteld. De kosten variëren dan ook per laboratorium en bedragen al snel honderden euro’s.
Interpretatie laboratoriumonderzoek
Bij de interpretatie van de laboratoriumbepalingen in het kader van thalassemie-diagnostiek moet rekening gehouden worden met wisselende referentiewaarden; deze zijn afhankelijk van de gebruikte methode. Daardoor kunnen zij per laboratorium verschillend zijn. Andere aspecten die van belang zijn bij de interpretatie bespreken wij hieronder.
Sensitiviteit en specificiteit
Via screenend onderzoek voor hematologische aandoeningen – het volledig bloedbeeld – kunnen al aanwijzingen worden gevonden voor thalassemie. De sensitiviteit van deze diagnostiek wordt in belangrijke mate bepaald door de interpretatie van de arts of van de klinisch chemicus. Het herkennen van thalassemie gebeurt vaak door de anamnese of de familieanamneses te combineren met een juiste interpretatie van het bloedbeeld. Hierbij speelt alertheid op de mogelijkheid van thalassemie of dragerschap hiervan een grote rol.
Aan de hand van de typische kenmerken van het rode bloedbeeld zijn algoritmes opgesteld waarmee thalassemie geautomatiseerd voorspeld kan worden. Deze algoritmes hebben een variërende sensitiviteit en specificiteit en worden slechts in enkele laboratoria gebruikt.10 Tenslotte moet hier vermeld worden dat, hoewel een verhoogde HbA2-waarde in combinatie met een bloedbeeld dat wijst op thalassemie zeer specifiek is voor heterozygote β-thalassemie, er ook β-thalassemieën zijn waarbij het HbA2 niet verhoogd is (zie ook het kopje ‘Valkuilen’ verderop in de tekst).11,12
Genotype en kliniek
De ernst van het klinische beeld bij een thalassemie is sterk variabel en is afhankelijk van hoeveel en welke genen er op welke wijze gemuteerd zijn. Daarnaast is het van belang hoe de resterende productie van het betreffende globine zich verhoudt tot de productie van de andere ketens. Zo heeft een patiënt met β-thalassaemia major met een co-existente α-thalassemie een milder fenotype dan een patiënt met β-thalassaemia major maar zonder α-thalassemie. Bij een homozygote α-triplicatie (ααα/ααα) kan een heterozygote β-thalassemie, die anders mild was geweest, zich uiten als een β-thalassaemia intermedia. Ook een blijvend hogere expressie van de foetale γ-ketens zorgt voor een milder fenotype van een β-thalassemie.13
Kennis van het genotype is van essentieel belang bij familieonderzoek en om counseling en prenataal onderzoek van partners met een verhoogd risico te ondersteunen. Verder bestaat er een redelijke correlatie tussen het genotype en de klinische verschijnselen, waardoor adequatere medische ondersteuning kan worden geboden als het genotype bekend is.5
Valkuilen bij de interpretatie
IJzer Een drager van thalassemie kan zich presenteren als een patiënt met ijzergebrek. Veel thalassemiedragers worden dan ook jarenlang onterecht behandeld met orale ijzertherapie. Vanzelfsprekend kan ijzergebreksanemie bestaan naast thalassemie, maar vaak had de discrepant hoge erytrocytenconcentratie eerder kunnen leiden tot de juiste diagnose.5 IJzergebrek kan uitgesloten worden door de ferritinewaarde te meten. Een ferritinewaarde < 15 µg/l is zeer specifiek voor ijzergebrek, maar bij ferritineconcentraties < 40 µg/l is de kans op ijzergebrek nog aanzienlijk.14 Bij een ontsteking in het lichaam neemt de concentratie van ferritine als acute-fase-eiwit toe en is ijzergebrek ondanks een ferritinewaarde tot 100-150 μg/l niet uit te sluiten.7
Bij thalassemie-dragers kunnen tekorten aan nutriënten ontstaan door de verhoogde activiteit van het beenmerg als gevolg van de ineffectieve erytropoëse.9 Het verdient dan ook aanbeveling om regelmatig het foliumzuurgehalte te bepalen en sommigen adviseren foliumzuursuppletie ook in afwezigheid van deficiëntie.15 IJzer, daarentegen, moet niet profylactisch worden gesuppleerd, omdat thalassemiepatiënten een verhoogd risico op ijzerstapeling hebben.1,16
MCV Het MCV van de erytrocyten is een relatief constante parameter. Bij verminderde erytropoëse door nutriëntentekort (ijzer-, foliumzuur- of vitamine-B12-gebrek) zal het MCV toe- of afnemen naarmate het tekort langer aanhoudt. Het lage MCV bij thalassemie is echter over de tijd constant zolang er geen parallelle tekorten optreden. Het onderscheid tussen een ferriprieve anemie en een thalassemie kan soms dan ook gemaakt worden door te kijken naar wat de MCV’s van een patiënt in het verleden waren. Was het MCV eerder normaal en is het nu verlaagd, dan is een – al dan niet bijkomende – ijzergebreksanemie waarschijnlijker dan een thalassemie. Is het MCV over de jaren stabiel verlaagd, dan staat thalassemie hoger in de differentiaaldiagnose.
Postnatale bevindingen Zoals gezegd is de hielprikscreening niet gericht op het aantonen of uitsluiten van lichte vormen van thalassemie. Een geringe α-thalassemie bijvoorbeeld is niet of nauwelijks aantoonbaar met de gebruikte screeningstechniek (Hb-chromatografie), hoewel bij een patiënt met een lichte vorm van α-thalassemie bij de geboorte een kleine HbH-piek gevonden zou kunnen worden.15 Bij de neonaten, die ten tijde van de screening immers slechts enkele dagen oud zijn, bestaat daarnaast het grootste deel van het Hb nog uit HbF. Hierdoor is de HbA2-piek nog niet of nauwelijks aanwezig en een eventuele verhoging ervan, zoals aanwezig bij dragers van β-thalassemie, is niet detecteerbaar. Na enkele maanden is de hoeveelheid HbF fors afgenomen, en na een jaar bereikt de HbA2-piek het niveau van een volwassene. Dan kan heterozygote β-thalassemie wel goed opgepikt worden.17
Bij sommige patiënten gaat dragerschap van β-thalassemie niet samen met verhoging van de HbA2-piek. De HbA2-piek kan bijvoorbeeld verlaagd zijn door een gelijktijdige δ-thalassemie (δβ-thalassemie) of bij een gelijktijdige δ-variant-thalassemie of α-thalassemie. Ook kan de HbA2-piek verhuld worden door de piek van een andere Hb-variant.9,11 Als er geen ijzergebrek is en wel een vermoeden van thalassemie op basis van het bloedbeeld, terwijl dit vermoeden niet wordt bevestigd in de Hb-elektroforese, is het raadzaam om moleculaire diagnostiek te verrichten.5,8,12
Diagnostiek thalassemie
Met stijgende verbazing heb ik de labquiz over thalassemie gelezen. Voor de zekerheid nog gecontroleerd of ik niet het NTvG van 1964 voor mij had liggen.
De auteurs schrijven over microcytaire anemie met een verhoogde erythrocietenconcentratie. Dit is taalcontaminatie want als er een anemie is met een verhoogd aantal erythrocieten, dan kan dat alleen verklaard worden door te kleine eythrocieten. Een uitzondering op deze regel verneem ik graag.
Dan leggen de auteurs uit dat MCV staat voor het gemiddelde volume van de erythrociet. Maar als ze het woord "gemiddeld" gebruiken, schijnen zij zich niet te realiseren dat met de gegevens die nodig zijn om het gemiddelde te berekenen, ook de spreiding van de celgrootte berekend wordt. Die spreiding van de celgrootte wordt de laatste 40 jaar dan ook in elk laboratorium bepaald en de afkorting is R(ed cell) D(istribution) W(idth).
Bij een microcytaire (verlaagd MCV) anemie is er sprake van ijzergebrek als het gepaard gaat met een normale tot hoge RDW, van thalassemie als het gepaard gaat met een verlaagde RDW. Verwarrende en dure ferritine bepalingen zijn overbodig. Ook hier verneem ik graag een uitzondering op deze regel.
Jan van der Meulen, scenarts