Parkinsonisme na toevoeging van fluoxetine aan behandeling met neuroleptica of carbamazepine

D.J. Touw
H.B.P.E. Gernaat
J. van der Woude
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1992;136:332-4
Abstract
Download PDF

Samenvatting

Beschreven worden drie patiënten bij wie zich na toevoeging van fluoxetine aan hun bestaande medicatie (neuroleptica of carbamazepine) parkinsonisme ontwikkelde.

Op grond van gegevens uit farmacologisch en neuro-anatomisch onderzoek wordt naast de mogelijkheid van een farmacokinetische interactie de hypothese van een serotonine-dopamine-antagonisme als pathogenetische factor voor medicamenteus parkinsonisme besproken.

Onlangs zijn in de internationale literatuur enkele patiënten gemeld die bewegingsstoornissen kregen tijdens gebruik van het antidepressivum fluoxetine (Prozac) alleen of in combinatie met neuroleptica.1-4 Fluoxetine remt de heropname van serotonine (5-HT).

Op grond van 3 ziektegeschiedenissen bespreken wij theoretische achtergronden en praktische implicaties van deze bijwerking.

Ziektegeschiedenissen

Patiënt A, een 33-jarige, man, werd gedurende 3 maanden behandeld met amitriptyline (150-200 mg per dag) en flupentixol (20 mg per dag) voor een depressie in engere zin met psychotische kenmerken. Hij vertoonde geen tekenen van parkinsonisme. Aangezien geen verbetering in zijn stemming optrad, werd de amitriptyline uitgeslopen en werd 18 dagen later aangevangen met fluoxetine 1 dd 20 mg. Binnen 2 dagen ontstond bij patiënt een ernstige hypokinesie met tandradfenomeen en een typisch parkinsonachtige manier van lopen. Alle medicatie werd gestaakt en patiënt werd behandeld met biperideen. Na 10 dagen was het parkinsonisme verdwenen en werd hij opnieuw behandeld met fluoxetine, dit keer als monotherapie. Er traden geen parkinsonachtige bijwerkingen meer op.

Patiënt B, een 67-jarige vrouw, was opgenomen wegens een depressie in engere zin met psychotische kenmerken. Zij werd behandeld met 200 mg sulpiride en 150 mg maprotiline per dag. Bij haar ontwikkelde zich een minimale hypokinesie die geen behandeling behoefde. Aangezien haar stemming niet verbeterde, werd de maprotiline na uitsluipen vervangen door fluoxetine 1 dd 20 mg. Binnen 7 dagen kreeg zij een maskergelaat, ernstige hypokinesie en een typisch parkinsonistische manier van lopen. De toediening van fluoxetine werd gestaakt, maar die van sulpiride werd gecontinueerd. Twee weken later waren de ernstige vormen van parkinsonisme verdwenen en was alleen nog een minimale hypokinesie over.

Patiënt C, een 74-jarige man, werd wegens een bipolaire stoornis sinds 12 maanden behandeld met carbamazepine 2 dd 200 mg. Hij werd opgenomen wegens een depressie in engere zin zonder psychotische kenmerken. Bij lichamelijk onderzoek werd beiderzijds een lichte hypertonie van de armen waargenomen, waarvan patiënt geen klachten had. De serumconcentratie van carbamazepine bedroeg 6,0 mgl. Hij werd vervolgens behandeld met fluoxetine 1 dd 20 mg. Op de 3e dag kreeg patiënt een ernstig tandradfenomeen van ellebogen, polsen en nek, een maskergelaat en een typisch parkinsonistische gang. De serumconcentratie van carbamazepine bedroeg toen 6,5 mgl. De behandeling met fluoxetine werd gestaakt en patiënt werd behandeld met dexetimide. Na 17 dagen waren de rigiditeit en de hypokinesie verdwenen; alleen de lichte hypertonie in de ellebogen bleef bestaan.

Beschouwing

Hoewel de bewijskracht van casuïstische mededelingen in het algemeen beperkt is, lijkt er op grond van het verloop in de tijd bij onze patiënten een causaal verband te bestaan tussen het optreden van het parkinsonisme en de toediening van fluoxetine. Het optreden van door geneesmiddelen geïnduceerd parkinsonisme hangt samen met een antidopaminerg effect.5 Fluoxetine is echter een selectieve remmer van de presynaptische heropname van serotonine zonder een direct antidopaminerg effect. Het verband tussen het geven van fluoxetine en het optreden van parkinsonisme dient derhalve te worden gezocht in een farmacokinetische interactie of in een nog onbekend mechanisme.

Enkele onderzoeken zijn gewijd aan farmacokinetische interacties met fluoxetine. De eliminatie van enkele tricyclische antidepressiva, van fluoxetine en van neuroleptica geschiedt via het oxidatieve P450IID6-subsysteem.67 Fluoxetine heeft een negatieve invloed op de metabole capaciteit van dit enzymsysteem: toevoeging van fluoxetine aan nortriptyline, desipramine, imipramine en trazodon heeft geleid tot een verhoging van de serumconcentraties van deze antidepressiva.8-12 Recentelijk is ook aangetoond dat fluoxetine de serumconcentratie van haloperidol kan doen toenemen.13 Een farmacokinetische interactie als oorzaak van het ontstaan van parkinsonisme bij patiënten A en B zou tot de mogelijkheden kunnen behoren, maar zonder een bepaling van serumconcentraties is hier geen definitieve uitspraak over te doen.

Fluoxetine is eveneens in staat gebleken de plasmaconcentratie van carbamazepine te verhogen.14 Bij patiënt C is dit echter niet waargenomen en parkinsonisme behoort ook niet tot de met de serumconcentratie verband houdende bijwerkingen van carbamazepine. Daarnaast moet in aanmerking worden genomen dat parkinsonisme bij fluoxetine-monotherapie is beschreven,13 en dat ook andere farmaca die de activiteit van het serotonerge systeem moduleren, invloed kunnen hebben op parkinsonisme.15-21 Neuro-anatomisch zijn er aanwijzingen voor een directe inhibitoire invloed van serotonine op de activiteit van de dopaminerge nigrostriatale neuronen.2223 Er bestaan derhalve ook aanwijzingen voor een serotonerge pathogenese van medicamenteus parkinsonisme.

In de hypothalamus is een zoals hiervóór gepostuleerde interactie tussen serotonine en dopamine al aangetoond.24 Hyperprolactinemie is een bekende bijwerking van behandeling met neuroleptica en is gecorreleerd met dopaminerge blokkade in de hypothalamus.25 Ook fluoxetine kan leiden tot hyperprolactinemie.126

Met het optreden van parkinsonisme als bijwerking van fluoxetine dient altijd rekening te worden gehouden. Risicofactoren hierbij lijken te zijn: gelijktijdige toediening van een neurolepticum, carbamazepine, lithium, alsmede het voorschrijven van fluoxetine aan patiënten met een subklinisch of niet-ernstig parkinsonbeeld (patiënt C).

Literatuur
  1. Meltzer HY, Young M, Fang VS, Schyve PM, Arora RC.Extrapyramidal side effects and increased serum prolactin followingfluoxetine, a new antidepressant. J Neural Transm 1979; 45: 165-75.

  2. Tate JL. Extrapyramidal symptoms in a patient takinghaloperidol and fluoxetine. Am J Psychiatry 1989; 146: 399-400.

  3. Bouchard RH, Pourcher E, Vincent P. Fluoxetine andextrapyramidal side effects. Am J Psychiatry 1989; 146: 1352-3.

  4. Brod TM. Fluoxetine and extrapyramidal side effects. Am JPsychiatry 1989; 146: 1353.

  5. Adams RD, Victor M. Degenerative diseases of the nervoussystem. In: Adams RD, Victor M, eds. Principles of neurology. 4th ed. NewYork: McGraw-Hill, 1989: 921-67.

  6. Touw DJ. Genetisch polymorfisme ingeneesmiddelmetabolisme. Relevantie voor de psychiatrie. Ziekenhuisfarmacie1991; 7: 75-82.

  7. Brosen K, Skjelbo E. Fluoxetine and norfluoxetine arepotent inhibitors of P450IID6 – the source of thesparteinedebrisoquine oxidation polymorphism. Br J Clin Pharmacol 1991;32: 136-7.

  8. Rosenstein DL, Takeshita J, Nelson JC. Fluoxetine-inducedelevation and prolongation of tricyclic levels in overdose. Am J Psychiatry1991; 148: 807.

  9. Vaughan DA. Interaction of fluoxetine with tricyclicantidepressants. Am J Psychiatry 1988; 145: 1478.

  10. Goodnick PJ. Influence of fluoxetine on plasmalevels ofdesipramine. Am J Psychiatry 1989; 146: 552.

  11. Bell IR, Cole JO. Fluoxetine induces elevation ofdesipramine level and exacerbation of geriatric nonpsychotic depression. JClin Psychopharmacol 1988; 8: 447-8.

  12. Aranow RB, Hudson JI, Pope Jr HG, et al. Elevatedantidepressant plasma levels after addition of fluoxetine. Am J Psychiatry1989; 146: 911-3.

  13. Goff DC, Midha KK, Brotman AW, Waites M, Baldessarini RJ.Elevation of plasma concentrations of haloperidol after the addition offluoxetine. Am J Psychiatry 1991; 148: 790-2.

  14. Grimsley SR, Jann MW, Carter JG, D'Mello AP,D'Souza MJ. Increased carbamazepine plasma concentrations afterfluoxetine coadministration. Clin Pharmacol Ther 1991; 50: 10-5.

  15. Dickenson AH. 5-Hydroxytryptamine. In: Webster RA, JordanCC, eds. Neurotransmitters, drugs and diseases. Oxford: Blackwell, 1989:143-55.

  16. Hall CD, Weiss EA, Morris CE, Prange AJ. Rapiddeterioration in patients with parkinsonism following tryptophan-pyridoxineadministration. Neurology 1972; 22: 231-7.

  17. Chase TN, Ng LKY, Watanabe AM. Parkinson's disease.Modification by 5-hydroxytryptophan. Neurology 1972; 22: 479-84.

  18. Jefferson JW, Greist JH, Ackerman DL, Caroll JA. Lithiumencyclopedia for clinical practice. Washington DC: American PsychiatricPress, 1987: 460-1.

  19. Megens AAHP, Awouters FHL, Niemegeers CJE. Differentialeffects of the new antipsychotic risperidone on large and smallmotormovements in rats: a comparison with haloperidol. Psychopharmacology1988; 95: 493-6.

  20. Bersani G, Grispini A, Marini S, Pasini A, Valducci M,Ciani N. Neuroleptic-induced extrapyramidal side effects: clinicalperspectives with ritanserin (R 55667), a new selective 5-HT2 receptorblocking agent. Curr Ther Res 1986; 40: 492-9.

  21. Reyntjens A, Gelders YG, Hoppenbrouwers MLJA, Bussche Gvanden. Thymostanic effects of ritanserin (R 55667), a centrally actingserotonin-S2 receptor blocker. Drug Dev Res 1986; 8: 205-11

  22. Fibiger HC, Miller JJ. An anatomical andelectrophysiological investigation of the serotonergic projection from thedorsal raphe nucleus to the substantia nigra in the rat. Neuroscience 1977;2: 975-87.

  23. Dray A, Gonye TJ, Oakley NR, Tanner T. Evidence for theexistence of a raphe projection to the substantia nigra in the rat. Brain Res1976; 113: 45-57.

  24. Tuomisto J, Mannisto P. Neurotransmitter regulation ofanterior pituitary hormones. Pharmacol Rev 1985; 37: 249-332.

  25. Müller EE, Locatelli V, Cella S, Penalva A, NovelliA, Cocchi D. Prolactin-lowering and -releasing drugs. Mechanisms of actionand therapeutic applications. Drugs 1983; 25: 399-432.

  26. Urban RJ, Veldhuis JD. A selective serotonin reuptakeinhibitor, fluoxetine hydrochloride, modulates the pulsatile release ofprolactin in postmenopausal women. Am J Obstet Gynecol 1991; 164:147-52.

Auteursinformatie

Apotheek Haagse Ziekenhuizen, Postbus 43100, 2504 AC Den Haag.

Drs.D.J.Touw, ziekenhuisapotheker.

Academisch Ziekenhuis Leiden, Jelgersma Polikliniek, Oegstgeest.

H.B.P.E.Gernaat, assistent-geneeskundige.

Psychiatrisch Centrum Rosenburg, Den Haag.

Mw.J.van der Woude, assistent-geneeskundige.

Contact drs.D.J.Touw

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

J.M.
Keppel Hesselink

Bunnik, februari 1992,

De belangrijke bevinding van collegae Touw et al. dat fluoxetine parkinsonisme kan induceren, is op pathogenetisch niveau misschien minder eenvoudig te verklaren dan dat het op het eerste gezicht lijkt (1992;332-4). Enkele argumenten die tegen de hypothese pleiten van een serotonerge inhibitie van het dopaminerge systeem kunnen gevonden worden in neurobiologische en klinische onderzoekingen.

Zo zijn er neurochemische en biochemische onderzoeken die wijzen op juist een tekort van serotonine in de hersenen van patiënten met de ziekte van Parkinson.12 Bij patiënten met de ziekte van Parkinson is het serotonine metabolisme verlaagd, ook bij depressieve patiënten met de ziekte van Parkinson.3 Levodopa zelf reduceert het serotoninegehalte in de hersenen, deze reductie kan door suppletie van tryptofaan tegengegaan worden.4 Ten slotte zijn er vele publikaties waaruit blijkt dat het geven van serotonerge substanties de symptomen van parkinsonisme vermindert. Uit vele oude en nieuwe onderzoekingen blijkt een positief effect op de extrapiramidale symptomen bij het toedienen van L-tryptofaan.56 Tryptofaan is ook met goed resultaat ingezet bij de behandeling van psychosen bij patiënten met de ziekte van Parkinson.7 Ook andere farmaca die de serotonerge innervatie beïnvloeden en worden ingezet bij de behandeling van begeleidende symptomen (bijvoorbeeld clonazepam bij dysartrie), induceren geen aggravatie van de extrapiramidale symptomen.8

Het kan in dit verband relevant zijn te wijzen op het bestaan van vele subtypen van serotonerge receptoren (in totaal 8), hetgeen een eenvoudige relatie tussen serotonine en dopamine minder waarschijnlijk maakt. Bij gebruik van meer specifieke stoffen, bijvoorbeeld 5-hydroxytryptamine-1A-liganden zoals ipsapirone en flesinoxan, kan de door Touw et al. gesuggereerde relatie tussen serotonine en dopamine bij de ziekte van Parkinson beter bepaald worden dan op basis van de werking van een relatief weinig specifieke serotonine-opnameremmer zoals fluoxetine.

J.M. Keppel Hesselink
Literatuur
  1. Halliday GM, Blumbergs PC, Cotton RHC, et al. Loss of brainstemand substance P-containing neurons in Parkinson's disease. Brain Res 1990; 510: 104-7.

  2. Scatton B, Javoy-Agid F, Rouquier L, Dubois B, Agid Y. Reduction of cortical dopamine, noradrenaline, serotonin and their metabolites in Parkinson's disease. Brain Res 1983; 275: 321-8.

  3. Mayeux R, Stern Y, Williams JB, Cote L, Frantz A, Dyrenfurth I. Clinical and biochemical features of depression in Parkinson's disease. Am J Psychiatry 1986; 143: 756-9.

  4. Fahn S, Snider S, Prasad AL, et al. Normalization of brain serotonin by L-tryptophan in levodopa-treated rats. Neurology 1975; 25: 861-5.

  5. Sandyk R, Fisher H. L-tryptophan supplementation in Parkinson's disease. Int J Neurosci 1989; 45: 215-9.

  6. Chase TN, Ng LKY, Watanabe AM. Parkinson's disease. Modification by 5-hydroxytryptophan. Neurology 1972; 22: 479-84.

  7. Gehlen W, Müller J. Zur Therapie der Dopa-Psychosen mit L-tryptophan. Dtsch Med Wochenschr 1974; 99: [NADRUK TYPE="C"]457-63.[/NADRUK]

  8. FritzGerald PM, Jankovic J. Nondopaminergic therapy in Parkinson's disease. In: Koller WC, Paulson G, eds. Therapy of Parkinson's disease. New York: Dekker, 1990: 382-4.

's-Gravenhage, maart 1992,

Collega Keppel Hesselink wijst terecht op het bestaan van subtypen van serotonerge receptoren en de mogelijke gevolgen hiervan voor een serotonine-dopamine-interactie. In de praktijk zijn al aanwijzingen verkregen voor de betrokkenheid van serotonine-2 (S2)-receptorsubtypen bij medicamenteus parkinsonisme. De S2-antagonist ritanserine blijkt de extrapiramidale bijwerkingen van neuroleptica te kunnen verminderen.12 Risperidon, zowel een dopamine- als een S2-antagonist, induceert bij de rat minder bewegingsstoornissen dan haloperidol.3 Haloperidol, een potente dopamine-antagonist, blijkt in hoge concentraties tevens S2-receptoren te blokkeren,4 en de klinische waarneming dat haloperidol in hoge doseringen (>40 mg/dag) relatief weinig parkinsonisme geeft, zou verklaard kunnen worden door een toegenomen S2-antagonisme.14 Er zijn derhalve aanwijzingen dat de S2-receptor betrokken zou kunnen zijn bij de pathogenese van extrapiramidale bijwerkingen.

De hypothese van een serotonerge inhibitie van het dopaminerge nigro-striatale systeem werd opgesteld om bepaalde gevallen van medicamenteus parkinsonisme te verklaren, maar niet om de pathogenese van de ziekte van Parkinson op te helderen. Toch willen wij enkele opmerkingen plaatsen bij de argumenten van Keppel Hesselink.

– Depressie en psychose kunnen, los van het bestaan van de ziekte van Parkinson, veranderingen in het serotoninemetabolisme geven.56

– Het onderzoek van Chase et al.7 vermeldt onzes inziens ondubbelzinnig een verslechterend effect van 5-hydroxytryptofaan op de symptomen van de ziekte van Parkinson, evenals andere onderzoekingen.8 De vele onderzoekingen die een positief effect zouden laten zien van tryptofaan op extrapiramidale symptomen kennen wij niet; wij zouden, daar met belangstelling kennis van nemen.

– Een verlaagd serotoninegehalte van bepaalde delen van de hersenen (cortex,9 basale ganglia) laat onverlet de mogelijkheid van een serotonine-dopamine-interactie op niveau van de substantia nigra. Het is juist daar dat er aanwijzingen zijn voor een direct inhibitoire invloed van het serotonerge raphe-nigrale systeem op de activiteit van de dopaminerge nigro-striatale neuronen.10-12

D.J. Touw
H.B.P.E. Gernaat
J. van de Woude
Literatuur
  1. Bersani G, Grispini A, Marini S, Pasini A, Valducci M, Ciani N. Neuroleptic-induced extrapyramidal side effects: clinical perspectives with ritanserin (R 55667), a new selective 5-HT[SUB]2[/SUB] receptor blocking agent. Curr Ther Res 1986; 40: 492-9.

  2. Reyntjens A. Gelders YG, Hoppenbrouwers M-LJA, Bussche G van den. Thymostatic effects of ritanserin (R5566;7), a centrally acting serotonin-S[SUB]2[/SUB] receptor blocker. Drug Dev Res 1986; 8: 205-11 .

  3. Megens AAHP, Awouters FHL, Niemegeers CJE. Differential effects of the new antipsychotic risperidone on large and small motor movements in rats: a comparison with haloperidol. Psychopharmacology 1988; 95: 493-6.

  4. Leysen JE, Gommeren W, Janssen PFM, Gompel P van, Janssen PAJ. Receptor interactions of dopamine and serotonin antagonists: binding in vitro and in vivo and receptor regulation. In: Casey DE, Christensen AV, eds. Psychopharmacology: Current Trends. London: Springer-Verlag, 1988: 12-26.

  5. Hirschfeld RMA, Goodwin FK. Mood disorders. In: Talbot JA, Hales RE, Yudofsky SC (eds). The American Psychiatric Press Textbook of Psychiatry. American Psychiatric Press, Washington, 1988: 403-41.

  6. Praag HM van, Gardner EL, Opler LA, et al. Nieuwe ontwikkelingen in het schizofrenieonderzoek en mogelijke consequenties voor de farmacotherapie. In: Bosch RJ van den, Meer CR van, Dingemans PMAJ, Linszen DH, eds. Schizofrenie – recente ontwikkelingen in onderzoek en behandeling. Deventer: Van Loghum Slaterus, 1988: 339-58.

  7. Chase TN, Ng LKY, Watanabe AM. Parkinson's disease. Modification by 5-hydroxytryptophan. Neurology 1972; 22: 479-84.

  8. Hall CD, Weiss EA, Morris CE, Prange AJ. Rapid deterioration in patients with parkinsonism following tryptophan-pyridoxine administration. Neurology 1972; 22: 231-7.

  9. Scatton B, Javoy-Agid F, Rouquirer L, Dubois B, Agid Y. Reduction of cortical dopamine, noradrenaline, serotonin and their metabolites in Parkinson's disease. Brain Res 1983; 275: 321-8.

  10. Fibiger HC, Miller JJ. An anatomical and electrophysiological investigation of the serotonergic projection from the dorsal raphe nucleus to the substantia nigra in the rat. Neuroscience 1977; 2: 975-87.

  11. Dray A, Gonye TJ, Oakley NR, Tanner T. Evidence for the existence of a raphe projection to the substantia nigra in the rat. Brain Res 1976; 113: 45-57.

  12. Yamamoto BK, Freed CR. Asymmetric dopamine and serotonin metabolism in nigrostriatal and limbic structures of the trained circling rat. Brain Res 1984; 297: 115-9.

Enschede, februari 1992,

Het zeer lezenswaardige artikel van Touw et al. over parkinsonisme na toediening van fluoxetine geeft ons aanleiding tot de volgende aanvulling.

Wij deden de afgelopen twee jaar ervaring op met fluoxetine als antidepressieve medicatie bij ruim 20 patiënten met de ziekte van Parkinson. Bij 4 van deze patiënten trad eveneens een toename van parkinsonisme op na behandeling met fluoxetine, 20 mg per dag. De antidepressieve werking was over het algemeen redelijk tot bescheiden bij de totale groep, hetgeen gezien het serotinerge aangrijpingspunt van fluoxetine wellicht past bij een overeenkomstige pathogenese van de depressieve en van de motore afwijkingen bij de ziekte van Parkinson. Eén geval verdient echter speciale vermelding.

Een 64-jarige vrouw meldde zich met verschijnselen van de ziekte van Parkinson op de polikliniek: rusttremor, rigiditeit, loopstoornissen, recidiverende tendomyogene klachten van de rechter schouder, en een ernstige depressie, met duideljke psychomotore retardatieverschijnselen. Zij was nog zonder levodopamedicatie. Op een proefbehandeling met apomorfine reageerde zij positief,1 de joodbenzamide-‘single photon emission computed tomography’-scan was normaal, evenals de CT-scan van de schedel.2 De serum-prolactine-test geprovoceerd door levodopa was normaal en toonde o.a. een normale uitgangswaarde van serumprolactine (270 U/l). Een gunstige reactie op levodopa kon dus worden verwacht, en werd inderdaad gezien. De depressie verbeterde nauwelijks, daarom werd aan de medicatie toegevoegd fluoxetine, 20 mg per dag. Dit had na 6 weken geen effect op de depressie, bij laboratoriumonderzoek werd een sterke verhoging van het serum-prolactinegehalte geconstateerd (1900 U/l); er was echter ook een duidelijke toename van het parkinsonisme ontstaan, vooral van de rigiditeit en de rusttremor. Veertien dagen na staken van de fluoxetine-toediening was de prolactinewaarde in het serum weer normaal, en ook de Parkinson-verschijnselen waren weer op het oude niveau gekomen. Daarna werd aan de medicatie toegevoegd selegiline, een irreversibele selectieve monoamine-oxidase B-remmer, in een dosering van 5mg dd. Binnen 3 weken trad een duidelijke verbetering op van de stemming, zonder een objectiveerbare verbetering van het parkinsonisme. Deze ziektegeschiedenis ieert onzes inziens een aantal dingen.

– Het is een bevestiging van de waarneming van Touw et al. dat fluoxetine parkinsonisme kan induceren, en bovendien al manifest parkinsonisme kan doen toenemen.

– Fluoxetine kan inderdaad hyperprolactinemie veroorzaken, hetgeen pleit voor een zekere dopamine-antagonistische werking – althans op de lactotrofe cellen – van dit serotinomimeticum.

– Een biochemische screening van de farmacologische achtergrond van een depressie is nog geen gemeengoed in de psychiatrie – helaas. Bij patiënten met een depressie die na fluoxetine-therapie parkinsonisme vertonen, lijkt een dopaminedeficiëntie als medeoorzaak voor deze depressie niet onwaarschijnlijk.

In het licht van de hernieuwde belangstelling voor xenobiotische mechanismen bij het ontstaan van de ziekte van Parkinson is de waarneming van Touw et al. van belang. Bovendien is de rol van depressie bij en voor het manifest worden van de ziekte van Parkinson steeds belangrijker geworden.3

E.N.H. Jansen
P. Kölling
Literatuur
  1. Jansen ENH, Laar T van. ‘Oude wijn in nieuwe zakken’; therapie met subcutane apomorfine bij de ziekte van Parkinson. [LITREF JAARGANG="1990" PAGINA="889-91"]Ned Tijdschr Geneeskd 1990; 134: 889-91.[/LITREF]

  2. Staal A, Meerwaldt JD, Dongen KJ van, Mulder PGH, Busch HFM. Non familial degenerative disease and atrophy of brainstem and cerebellum. J Neurol Sci 1990; 95: 259-69.

  3. Hovestadt AJ. Parkinson's disease: cognition, pulmonary function and muscle strenght. Rotterdam, 1990. Proefschrift.