Transplantaties met allogeen bot in de orthopedie

Klinische praktijk
H.H. de Boer
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135:427-30
Abstract

Samenvatting

Ten gevolge van het toenemend aantal loslatingen met botverlies na gewrichtsvervangende operaties en de toepassing van ledemaatsparende operaties in de bottumorchirurgie is er een grote vraag naar allogeen bot ontstaan. Naar aanleiding van twee patiënten die een transplantatie met allogeen bot ondergingen wordt het gebruik van allogene bot-kraakbeentransplantaten toegelicht.

Auteursinformatie

De Wever-Ziekenhuis, afd. Orthopedie, Postbus 4446, 6401 CX Heerlen.

Dr.H.H.de Boer, orthopedisch chirurg.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

A.J.
van der Linden

Maastricht, maart 1991,

Uit het artikel van De Boer komt nog eens duidelijk naar voren dat bij bottransplantaties 2 elementen van belang zijn (1991;427-30). Afgaande op de röntgenfoto's kan ik de schrijver met het chirurgisch-technische deel gelukwensen, het basaal-wetenschappelijke deel roept vooral vragen op. Bottransplantaties behoren tot de oudste en zeker ook meest gebruikte transplantaties in de geneeskunde. Dat wil niet zeggen dat er ook het meeste immunologische onderzoek naar gedaan is. Dit heeft te maken met het feit dat bottransplantaties voor het behoud van het leven niet dusdanig van belang zijn dat een ingrijpende behandeling van de patiënt met het doel de immunologische reacties te beheersen, verantwoord is. De aandacht heeft er zich dus op geconcentreerd om botweefsel zodanig te behandelen dat schadelijke weefselreacties achterwege blijven en het transplantaat in voorraad kan worden opgeslagen. Wat we transplanteren is dood materiaal. Dat allogene transplantaten zowel vers als geconserveerd kunnen worden gebruikt is dan ook onjuist.

Ongeveer 25-30 jaar geleden bereikten ons optimistische berichten uit de Oostbloklanden over aanvankelijk gunstige resultaten van grote, meestal diep gevroren, allografts. Na 2 à 3 jaar bleken deze transplantaten te desintegreren, sindsdien werd het vrij stil rond deze ingrepen. De laatste jaren is er vooral uit de Verenigde Staten een stroom van publikaties op gang gekomen,1 maar in tegenstelling tot hetgeen collega De Boer aangeeft zijn de immunologische en biomechanische inzichten niet wezenlijk verbeterd. De vervanging van het transplantaat door eigen botweefsel verloopt traag en onvolledig, zodat ook over de biomechanische eigenschappen weinig te zeggen valt. Dat met behulp van een glycerol-oplossing kraakbeencellen het invriesproces kunnen overleven is helaas nooit overtuigend aangetoond, want dat zou ons verder kunnen helpen bij de behandeling van gewrichtsbeschadigingen. Chirurgisch-technisch lijken we met bottransplantaten op de goede weg, maar ons basaal-wetenschappelijk inzicht is nog uiterst beperkt.

A.J. van der Linden
Literatuur
  1. Friedlaender GE, Mankin HJ, Sell KW, eds. Osteochondral allografts. Boston: Little, Brown.

Heerlen, maart 1991,

Ik ben het niet eens met de opmerking van collega Van der Linden dat verse allogene transplantaten niet gebruikt kunnen worden. Door de groep van Gross van de universiteitskliniek in Toronto, Canada, zijn sinds 1972 meer dan 100 van zulke transplantaties met succes uitgevoerd.1 Het is juist dat het ossale gedeelte afsterft en langzaam vervangen wordt door levend bot; dit proces wordt ook wel ‘creeping’-substitutie genoemd. Dit proces kan wel degelijk door verbeterde biomechanische inzichten ten gunste worden beïnvloed. Een correctie-osteotomie of het tijdelijk aanbrengen van interne fixatie kan de druk op het transplantaat verminderen, zodat tijdens herstelfase (dit kan 2 à 3 jaar duren) de kans dat het transplantaat desintegreert verkleind wordt. Daarnaast kan het kraakbenige deel in tegenstelling tot het benige gedeelte de transplantatie wel overleven.

Door dezelfde groep uit Toronto is recentelijk aangetoond dat kraakbeencellen 6 jaar na transplantatie met een vers allogeen transplantaat nog vitaal aanwezig waren.2 Ook na bijv. bewerking met glycerol en invriezen konden wij in de klinische situatie vitale chondrocyten na transplantatie aantonen.3 Verder biomechanisch onderzoek in deze richting kan de orthopedische behandeling van skeletdefecten alleen maar ten goede komen.

H.H. de Boer
Literatuur
  1. Zukor DJ, Paitich B, Oakeshott RD, et al. Reconstruction of post-traumatic articular surface defects using fresh small-fragment osteochondral allografts. In: Aebi M, Regazonni P, eds. Bone transplantation. Berlin: Springer, 1989: 293-305.

  2. Czitrom AA, Keating S, Gross AE. The viability of articular cartilage in fresh osteochondral allografts after clinical transplantation. J Bone Joint Surg (Br) 1990; 72: 574-81.

  3. Boer HH de, Koudstaal J. The fate of meniscus cartilage after transplantation of cryopreserved non tissue-antigen-matched allograft. Clin Orthop 1991; 264: 78-84.