Samenvatting
Van 1 mei 1985 tot 1 mei 1987 werd een studie verricht naar het nut van intra-uteriene inseminaties bij 32 paren. Bij 16 paren bestond gestoorde vruchtbaarheid bij de man, bij 10 paren onbegrepen onvruchtbaarheid en bij 6 paren gestoorde vruchtbaarheid bij man en vrouw.
Het sperma werd bewerkt in het kweekmedium HAM-F10 zoals bij in vitro-fertilisatie gebruikelijk is. Acht vrouwen werden zwanger tijdens een inseminatie-periode. Spontane zwangerschappen kwamen niet voor in de groep met gestoorde vruchtbaarheid bij de man.
Bij de paren met onbegrepen subfertiliteit en bij de paren met gestoorde vruchtbaarheid bij man en vrouw kon het nut van deze behandelingsmethode niet worden aangetoond.
(Geen onderwerp)
Groningen, februari 1989,
Het artikel van collegae Breek et al. verschaft – ondanks het relatief kleine aantal patiënten – een aantal interessante gegevens voor de praktijk van de kunstmatige inseminatie, maar werpt ook een aantal vragen op (1989;302-5). Opvallend is dat de beste resultaten werden bereikt in de groep met subnormaal sermen (mannelijke subfertiliteit genoemd). In deze groep werden 6 zwangerschappen bij 16 paren verkregen. Volgens de meeste publikaties – en dit is ook onze ervaring – is het succes van intra-uteriene inseminaties met deficiënt semen klein. Vooral wanneer er asthenozoöspermie bestaat, niet alleen in het semenplasma maar ook in ‘spermatozoa-vriendelijke’ media.
Een mogelijke verklaring voor de goede resultaten van Breek et al. is dat alleen paren tot de studie werden toegelaten wanneer na de centrifugeer- en wasprocedure van het semen minstens 500.000 goed bewegende zaadcellen per ml door opzwemmen konden worden geïsoleerd uit de afgecentrifugeerde spermafractie. Onze ervaring is dat asthenozoöspermisch semen zelden goede opzwemresultaten geeft met de 2-lagenmethode volgens Hellema en Rümke.1 In een eigen onderzoek bij 123 paren, om verschillende redenen behandeld met intra-uteriene inseminaties, kregen wij alleen een bevredigend zwangerschapspercentage in de groep waar normospermie gecombineerd was met een deficiënte uitslag van de post coitum-test en tevens met een gestoorde in vitro-penetratie. Bij 21 van deze paren ontstonden 7 zwangerschappen tijdens maximaal 6 inseminatiecycli en 2 tijdens daaropvolgende coïtuscycli (gedurende een periode van 1 jaar).
Hoe was de spermatozoaconcentratie en de spermatozoamotiliteit (percentueel en kwalitatief) bij de 6 paren uit de groep mannelijke subfertiliteit bij wie zwangerschap ontstond? Was het cervicale pre-ovulatieslijm bij deze vrouwen normaal? Hoe was de uitslag van de in vitro-spermatozoapenetratietest van deze 6 paren? Het is ons ook niet duidelijk waarom de paren met onverklaarde negatieve uitslagen van de sperma-cervixslijm-interactietests tot de onverklaarde subfertiliteitsgroep worden gerekend. Immers het vinden van deze gestoorde interactie is een mogelijke en zelfs waarschijnlijke verklaring voor het uitblijven van zwangerschap en een goede indicatie voor intra-uteriene inseminatie.
Wat is de reden dat alleen penicilline en geen streptomycine aan het kweek-medium werd toegevoegd? Waarom werd voor de isolatie van de ‘goede’ spermatozoa de 2 uur durende opzwemmethode gebruikt en niet de Percolmethode, die slechts ½ uur in beslag neemt? De tefloncatheters van Westomed hebben wij enige maanden geleden ook in gebruik genomen voor intra-uteriene inseminaties. De afmetingen en de soepelheid van het materiaal maken de catheters zeer geschikt voor dit doel. Bloedende laesies van het endometrium ontstaan hiermee zelden. Of de bewerkelijke en tijdrovende was- en opzwemprocedure sperma oplevert dat met intra-uteriene inseminatie een grotere kans op het ontstaan van zwangerschap geeft dan intra-uteriene inseminatie met het eerste deel van een gefractioneerd opgevangen ejaculaat, is te betwijfelen. Met een vergelijkend onderzoek van deze 2 methoden werd geen verschil gevonden.23
Hellema HWJ, Rümke Ph. The micro-sperm immobilization test: the use of only motile spermatozoa and studies of complement. Clin Exp Immunol 1978; 31: 1-11.
Allen NC, Herbert CM, Maxson WS, Rogers BJ, Diamond MP, Wentz AC. Intrauterine insemination: a critical review. Fertil Steril 1985; 44: 569-80.
Cumming DC. Pregnancy rates following intrauterine insemination. Fertil Steril 1988; 49: 735-6.