Terminologie
Infertiliteit (onvruchtbaarheid) betekent in de demografische nomenclatuur het niet hebben van nageslacht en in de biologische – en meestal ook in de medische – nomenclatuur het niet kunnen bevruchten of niet bevrucht kunnen worden. In demografische zin is een kloostergemeenschap infertiel. Biologisch is deze groep niet minder fertiel dan de algemene populatie.
Tijdens de prepuberale levensfase en ook tijdens de postmenopauze is er in biologische zin sprake van fysiologische infertiliteit. Buiten deze periode is het niet kunnen krijgen van nageslacht een pathologische situatie.
Wanneer anticonceptiemethoden worden toegepast die de voortplantingsfuncties tijdelijk of blijvend verstoren (ovulatie-remmende farmaca of sterilisatie) is er sprake van artificiële infertiliteit. Wanneer door coitus interruptus, periodieke onthouding of door het gebruik van barrièremiddelen het normale spermatozoatransport in de tractus genitalis van de vrouw wordt verstoord, blijven de coïtuspartners – hoewel zij in medisch-biologische zin beiden fertiel zijn – in demografische zin infertiel.
Subfertiliteit is in biologische…
Reacties