Samenvatting
De diagnostiek en de behandeling van 15 vrouwen met een levertumor ontstaan tijdens of na gebruik van orale anticonceptiva worden beschreven. De diagnostiek zal in het algemeen moeten bestaan uit echografie, gevolgd door biopsie, tenzij de diagnose hemangioom echografisch waarschijnlijk is. Wordt een maligne aandoening vermoed, dan zal de tumor moeten worden gereseceerd. Bij een benigne levertumor zullen de grootte, het histologische type, de plaats en de klinische symptomen de noodzaak tot operatieve verwijdering bepalen. Bij benigne tumoren kleiner dan 5-6 cm in diameter verdient echografische controle, na staken van de orale anticonceptiva, de voorkeur. Tumoren groter dan 6 cm in doorsnede geven vaker symptomen: resectie moet dan overwogen worden. Indien dit niet zonder risico mogelijk is, is embolisatie of ligatie van de voedende tak van de A. hepatica een alternatief. Een groot hepatocellulair adenoom, ook al geeft het weinig klachten, moet wegens de kans op een bloeding agressiever worden behandeld dan een focale nodulaire hyperplasie. Indien de tumor, ondanks staken van de ‘pil’, in grootte toeneemt, zijn operatieve exploratie en resectie geïndiceerd.
artikel
Inleiding
Inleiding
Er bestaat geen communis opinio over de behandeling van benigne tumoren van de lever die ontstaan zijn tijdens of na gebruik van orale anticonceptiva (het zogenaamde ‘piladenoom’). Sinds de eerste publikatie over een mogelijk causaal verband tussen het gebruik van orale anticonceptiva en het ontstaan van (benigne) tumoren in de lever1 zijn over dit onderwerp vele artikelen verschenen, ook in dit tijdschrift.2-4 Naar aanleiding van onze eigen ervaringen bij 15 vrouwen met een dergelijke tumor en na bestudering van de literatuur over dit onderwerp willen wij enkele aanbevelingen doen voor het te volgen beleid.
PatiËnten
In de periode 1977 tot en met 1985 werden 15 vrouwen bij wie tijdens of na gebruik van orale anticonceptiva een, vermoedelijk benigne, levertumor werd ontdekt, voor verder onderzoek en eventuele behandeling naar de heelkundige afdeling van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt verwezen (tabel). De gemiddelde leeftijd bedroeg 33 (22-55) jaar en de gemiddelde duur van het ‘pilgebruik’ was 9 (2-19) jaar. Bij de helft van de patiënten werd de tumor ontdekt bij onderzoek wegens chronische pijn rechts subcostaal of in epigastrio. Drie patiënten hadden acuut hevige pijn in de bovenbuik gekregen, die bij een van hen gepaard ging met een intraperitoneale bloeding en hypovolemische shock. Bij vier patiënten was de tumor een toevalsbevinding bij echografie wegens buikklachten.
Bij routine-laboratoriumonderzoek werd bij de meeste patiënten een verhoging van de leverenzymen in het serum gevonden, meestal van de alkalische fosfatase en ?-GT. De gemiddelde doorsnede van de tumor bij echografie was 8 (3-15) cm. Bij 6 van de 8 patiënten bij wie voor de operatie leverbiopsie was verricht, was de histologische diagnose hepatocellulair adenoom; bij de 2 overigen focale nodulaire hyperplasie, hoewel bij een van hen (A) de mogelijkheid van een maligniteit niet geheel werd uitgesloten.
De behandeling bestond bij 12 patiënten uit operatieve verwijdering van het gezwel; bij 2 patiënten werd de operatie een half tot één jaar uitgesteld om regressie van de tumor na staken van de orale anticonceptiva af te wachten. Bij 11 patiënten werd een segmentresectie of lokale excisie van de tumor uitgevoerd, maar bij één patiënt (F) moest hemihepatectomie rechts worden verricht omdat de tumor de gehele rechter leverkwab in beslag nam. Bij deze patiënt ontstonden tijdens de operatie hemostase-afwijkingen, die hebben bijgedragen tot nabloedingen waarvoor tweemaal relaparotomie noodzakelijk was. Hierna ontstond een ‘multiple organ failure’, waarvan zij op de vierde dag na de operatie overleed.
Bij patiënt G, die een bloeding had, uitgaande van een centraal in de lever gelegen hepatocellulair adenoom, werd afgezien van operatieve verwijdering, maar volstaan met ligatie van de desbetreffende tak van de arteria hepatica. Het klinische beloop werd gecompliceerd door een periode van enkele dagen koorts tot 39°C. Tot één week na de operatie waren de leverenzymen in het plasma verhoogd (SGOT: 2000-3000 IUl), die daarna normaal werden. Een recidiefbloeding heeft zich niet voorgedaan. Bij na-onderzoek, 2 jaar na de operatie, was de tumor onveranderd in grootte.
Bij de patiënten I en K werd van operatieve behandeling afgezien. In beide gevallen ging het om asymptomatische tumoren van betrekkelijk geringe afmeting. Bij herhaald echografisch onderzoek was de tumor niet groter geworden, evenmin kleiner, ondanks staken van gebruik van de orale anticonceptiva.
Na de initiële behandeling werden de patiënten gecontroleerd door middel van echografisch onderzoek van de lever. Een recidief van de tumor kon bij géén van hen worden aangetoond. Drie patiënten met een levertumor die aanvankelijk als benigne was geklasseerd, bleken bij operatie een hepatocellulair carcinoom (HCC) van het fibrolamellaire type te hebben. Er werd volstaan met een ruime lokale excisie van de tumor. Hoewel bij één van haar tumorcellen in een lymfeklier in het ligamentum hepatoduodenale werden aangetroffen, is zij nu, 8 jaar na de resectie, in goede gezondheid en zonder aantoonbare resttumor of tumorrecidief.5
Het merendeel van de solide benigne tumoren die in de lever kunnen voorkomen, bestaat uit hemangiomen, hepatocellulaire adenomen (HCA) en focale nodulaire hyperplasieën (FNH).6 In dit artikel beperken wij ons tot het hepatocellulaire adenoom en de focale nodulaire hyperplasie.
Symptomen
Bij twee derde van onze patiënten waren acute of chronische buikklachten de aanleiding tot verder onderzoek. Bij 3 van de 6 patiënten met een HCA was sprake van een bloeding in de tumor, die bij één patiënt leidde tot een hemoperitoneum met hypovolemische shock. Dit is in overeenstemming met gegevens uit de literatuur.78 Bij de tumoren die uiteindelijk als FNH werden geklasseerd, werden geen klinische of histologische verschijnselen van een bloeding aangetroffen. Volgens Klatskin is echter ook bij 20 van de patiënten met een FNH een bloeding het eerste symptoom.7 Een tumor van geringe afmetingen (kleiner dan 5-6 cm in doorsnede) zal meestal weinig symptomen geven en als toevalsbevinding bij echografie, CT-scan of laparotomie worden gevonden. Pas bij groei van de tumor kunnen klachten van chronische pijn in de bovenbuik ontstaan, waarschijnlijk veroorzaakt door toename van het levervolume of compressie van aangrenzende organen.
Diagnostiek
Bij 11 van de 15 patiënten was het gehalte van alkalische fosfatase en (of) ?-glutamyltranspeptidase van het serum verhoogd. Bij sommige patiënten was deze bevinding bij een oriënterend bloedonderzoek de aanleiding tot verder onderzoek, gericht op een leveraandoening. Bij géén van de patiënten was het gehalte aan ?-foetoproteïne verhoogd, of werd HBsAg gevonden, ook niet bij de 3 vrouwen die later een levercelcarcinoom bleken te hebben. Dit komt overeen met wat bij patiënten uit de Mayo Clinic is waargenomen.8
Van de beeldvormende methoden is de echografie de eenvoudigste en goedkoopste om ruimte-innemende processen in de lever aan te tonen.910 Bij alle patiënten kwamen de preoperatief door echografie vastgestelde grootte en plaats van de tumor overeen met de operatieve bevindingen. Bovendien kon met echografie worden vastgesteld of de plaats van de tumor zich leende voor biopsie tijdens laparoscopie dan wel voor echografisch geleide punctie.
Scintigrafie met technetium-colloïd kan een hulpmiddel zijn bij de differentiatie tussen benigne en maligne tumoren. Een carcinoom zal in het algemeen geen colloïd opnemen, terwijl HCA en FNH dat wel doen. Verdere differentiatie is mogelijk door scintigrafie met technetium-hydroxyiminodiacetylzuur (HIDA).11 Een snelle opname van het HIDA-radiofarmacon gevolgd door een vertraagde uitscheiding, doordat functionele galductuli ontbreken, pleit voor de diagnose FNH. Een goed gedifferentieerd HCC kan echter ook HIDA opnemen, hoewel de snelheid van opname vertraagd is.12
Om de plaats van de tumor in de lever te bepalen en de risico's van een eventuele resectie te schatten, kan een CT-scan aanvullende informatie opleveren. Grote tumoren kunnen echter het gezonde leverweefsel verdringen, waardoor op de CT-scan de anatomische grenzen niet zijn te herkennen. De mate van resectabiliteit is ook door angiografie niet met zekerheid vast te stellen; dit onderzoek geeft echter wel aanvullende informatie over afwijkend verloop van de leverarteriën, hetgeen van belang kan zijn voor een eventuele operatie. Dit belang wordt echter overschat. Naar onze mening is angiografie dan ook niet vereist voor het preoperatieve onderzoek van patiënten met een levertumor, maar kan worden vervangen door peroperatieve echografie. De laatste stap in de diagnostiek kan bestaan uit een histologische diagnose, verkregen door biopsie uit de tumor, liefst onder directe visie tijdens laparoscopie. Als echter een maligne aandoening wordt vermoed, op grond van echografie, CTscan of verhoogd ?-foetoproteïnegehalte, verdient wellicht een histologische diagnose tijdens laparotomie de voorkeur. Een percutane leverbiopsie uit een potentieel te reseceren maligne tumor in de lever kan theoretisch aanleiding geven tot entmetastasen elders in de buikholte. Over de kans op deze complicatie zijn echter geen gegevens bekend, alleen een enkele casuïstische mededeling in de literatuur. Het (theoretische) risico van de entmetastasen kan men waarschijnlijk ontgaan door een biopt uit de tumor te nemen door normaal leverweefsel heen.
Het belang van het uitsluiten van maligniteit door middel van biopsie is duidelijk. Toch blijkt er ook bij onze patiënten discrepantie te bestaan tussen de preoperatieve diagnose, gesteld op een naaldbiopt, en de uiteindelijke diagnose op het operatiepreparaat. Dit kan komen door de matige kwaliteit van sommige naaldbiopten, doordat het verkregen materiaal niet representatief is voor de tumor als geheel (‘sampling error’) en door onbekendheid van de patholoog-anatoom met de morfologie van goed gedifferentieerde tumoren zoals de fibrolamellaire vorm van HCC of de overgangsvormen tussen HCA en FNH.
Het natuurlijke beloop
Alvorens nader in te gaan op het natuurlijke beloop van benigne levertumoren in samenhang met orale anticonceptiva, enkele opmerkingen over het eventuele causale verband. De hausse van publikaties die daarover is ontstaan na de eerste publikatie van Baum et al.,1 kan niet alleen verklaard worden uit een toegenomen belangstelling en betere diagnostische hulpmiddelen. Epidemiologisch onderzoek doet een relatie vermoeden tussen het langdurig gebruik van orale anticoceptiva en HCA.13 Bij vrouwen die langdurig de ‘pil’ gebruiken zou de incidentie van HCA 3 tot 4 per 100.000 gebruiksters zijn.14 Orale anticonceptiva zijn waarschijnlijk minder van invloed op het ontstaan van FNH.15 De resultaten van dierexperimenteel onderzoek zijn tegenstrijdig: bij ratten die langdurig met een hoge dosering oestrogenen werden behandeld, ontstonden hyperplastische noduli of leverceladenomen,16-18 maar mestranol, dat als de pathogene stof wordt beschouwd, had dit effect niet.19 Het feit dat de oudste orale anticonceptiva voornamelijk mestranol bevatten, maakt een goede vergelijking tussen mestranol en de andere oestrogenen mogelijk. Slechts één van onze patiënten heeft een preparaat gebruikt dat mestranol bevatte.
Hoewel niet duidelijk is aangetoond dat exogene oestrogenen bij de mens mutaties in de hepatocyt initiëren, lijken steroïde hormonen wel een effect te hebben op de vascularisatie van een reeds aanwezige tumor. Het belangrijkste argument hiervoor is de peliosis hepatis die voorkomt bij vrouwen die orale anticonceptiva gebruiken.20 Deze afwijking, die gekenmerkt wordt doorverwijde sinusoïden waardoor in de lever confluerende ruimten met bloed ontstaan, komt ook voor bij mannen die steroïde hormonen gebruiken.2122 Ook het feit dat benigne levertumoren bij pilgebruiksters groter zijn en een grotere kans op bloedingen geven dan dezelfde soort levertumoren bij niet-pilgebruiksters, maakt het waarschijnlijk dat deze middelen de vasculatuur en daardoor de groei van levertumoren kunnen beïnvloeden.7 Het is aannemelijk dat de lagere doseringen oestrogenen in de huidige minipil deze effecten in mindere mate zullen hebben.
Betrouwbare gegevens over het natuurlijke beloop bij een grote groep patiënten met een HCA of FNH ontbreken. Goed gedocumenteerde regressie en zelfs ‘verdwijnen’ van benigne levertumoren 1-8 jaar na staken van de orale anticonceptiva zijn beschreven.23-26 In alle gevallen ging het om een leverceladenoom. Regressie van een focale nodulaire hyperplasie is zeldzamer.27 Bij onze eigen patiënten hebben wij geen regressie waargenomen, maar de periode na het staken van de pil is betrekkelijk kort geweest. Ook na ligatie van de toevoerende tak van de A. hepatica (patiënt G) werd echter na 2 jaar geen verkleining van de tumor waargenomen. Klatskin heeft het klinische beloop beschreven bij 107 patiënten met een HCA of FNH gedurende een observatieperiode van 2 maanden tot 6 jaar.7 Acht patiënten overleden ten gevolge van een hemoperitoneum of een bloeding in de tumor ondanks een acute operatie bij 5 van hen. De kans dat een bloeding in de vrije buikholte ontstaat, is bij een hepatocellulair adenoom ongeveer 3 maal zo groot als bij een focale nodulaire hyperplasie.28 Daarbij is ook de grootte van de tumor van belang. Bij tumoren kleiner dan 5 à 6 cm doorsnede is de kans op een bloeding gering.7 Een gunstig beloop bij patiënten met FNH is ook door anderen beschreven.8
De kans op maligne transformatie of op hepatocellulair carcinoom in een tumor die-aanvankelijk benigne lijkt, is weliswaar gering, maar niet uitgesloten zoals uit ons eigen onderzoek blijkt. Tot 1983 zijn 35 jonge vrouwen beschreven bij wie tijdens gebruik van orale anticonceptiva een hepatocellulair carcinoom in een overigens normale lever werd ontdekt.15 Henderson et al. menen dat er een statistisch significant verband bestaat tussen het langdurig gebruik van orale anticonceptiva en maligne levertumoren.29 Deze mening wordt niet gedeeld door twee andere autoriteiten op dit gebied.30 De meeste carcinomen, aangetroffen bij vrouwen tijdens of na het gebruik van de pil, worden histologisch geclassificeerd als de fibrolamellaire variant van het hepatocellulaire carcinoom. Deze vorm van goed gedifferentieerd levercelcarcinoom heeft een relatief gunstige prognose.3132 In het overzichtsartikel van Klatskin wordt melding gemaakt van 3 patiënten met een HCC in een tumor die de kenmerken heeft van een hepatocellulair adenoom.7 Na revisie van de histologische coupes van onze patiënt A merkte Klatskin op dat de fibreuze septa, gerangschikt in de stervorm, karakteristiek voor een FNH, de indruk wekten dat het carcinoom begonnen was in een FNH als primaire tumor (persoonlijke mededeling). Aangezien echter de fibrolamellaire variant van de HCC vaker voorkomt bij jonge vrouwen dan bij mannen kan het verband met pilgebruik op louter toeval berusten.30
Behandeling van benigne levertumoren
Waarschijnlijk zal in de komende jaren door het toenemende gebruik van echografie bij de diagnostiek wegens buikklachten een groter aantal levertumoren bij jonge vrouwen gediagnostiseerd worden. Wanneer het gaat om een histologisch benigne tumor die ontdekt wordt tijdens of na pilgebruik zal een keuze moeten worden gemaakt tussen conservatief beleid met (echografische) controle van de tumor, of actieve behandeling, bestaande uit resectie van de tumor of ligatie, eventueel embolisatie, van de voedende tak van de A. hepatica. Een afwachtende houding lijkt gerechtvaardigd bij benigne levertumoren van betrekkelijk geringe afmetingen (kleiner dan 5-6 cm in doorsnede) die asymptomatisch zijn.
Grotere tumoren komen voor resectie in aanmerking als zij klachten geven, of als zij asymptomatisch zijn maar histologisch als hepatocellulair adenoom zijn geklasseerd. De plaats van de tumor is mede van invloed op de beslissing tot operatieve therapie. Wanneer de tumor zich bevindt aan de periferie van de rechter leverkwab, of in het laterale segment van de linker leverkwab, kan lokale resectie op eenvoudige wijze worden uitgevoerd met zeer geringe sterfte en morbiditeit. In de meeste gevallen kan hiermee worden volstaan en is hemihepatectomie niet noodzakelijk.
Kort geleden zijn enkele methoden ontwikkeld om de complicaties van partiële leverresectie te beperken. Een belangrijke aanwinst is het gebruik van peroperatieve echografie, waardoor de intrahepatisch gelegen bloedvaten en galwegen aan de operatietafel gelokaliseerd kunnen worden. Tevens is de uitbreiding van de tumor en zijn kleinere, nog niet eerder gediagnostiseerde tumoren vast te stellen.3334 Dank zij de peroperatieve echografie is een anatomische segmentresectie mogelijk met behoud van zoveel mogelijk normaal leverweefsel. De techniek van de resectie is verbeterd door gebruik van de ultrasonore dissector (CUSA, Sonotec) waarmee uitsluitend het parenchymateuze leverweefsel wordt ‘losgetrild’ en geaspireerd, zodat de galbuisjes en bloedvaten als afzonderlijke structuren kunnen worden geligeerd.35 Gebruik van deze beide methoden kan ons inziens het risico van een leverresectie beperken.
Bij tumoren centraal in de lever, of bij patiënten met een verhoogd operatierisico in geval van een grote abdominale ingreep, is ligatie van de desbetreffende tak van de A. hepatica een alternatief.28 Waarschijnlijk biedt dit wel bescherming tegen een eventuele bloeding, maar de tumor wordt daardoor niet altijd kleiner. Embolisatie van de voedende tak van de A. hepatica heeft als voordeel dat er geen laparotomie voor nodig is,36 maar het zal niet altijd mogelijkzijn selectief de juiste arterie te emboliseren zonder tevens de doorgankelijkheid van de A. cystica of een andere belangrijke tak in gevaar te brengen.
Hoewel maligne levertumoren bij westerse vrouwen die orale anticonceptiva gebruik(t)en waarschijnlijk zelden voorkomen, moet progressie van een ‘benigne’ levertumor ondanks staken van de orale anticonceptiva tot operatieve exploratie leiden en zo mogelijk tot resectie van de tumor.
Na aanvaarding van dit artikel werden in 1985 nog twee patiënten door ons behandeld. De gegevens van hen beiden zijn alsnog hierin verwerkt.
De auteurs danken prof. J.H.P Wilson voor kritische lezing van het manuscript.
Literatuur
Baum JK, Holtz JJ, Bookstein J, et al. Possible assocationbetween benign hepatomas and oral contraceptives. Lancet 1973; ii:926-9.
Grijm R, Agenant DM, Tytgat GNJ. Leveradenoom en oraleanticonceptiva. Ned Tijdschr Geneeskd1976; 120: 2221-3.
Pagter AGF de, Berge Henegouwen GP van, Brandt K-H, et al.Orale anticonceptie en de lever. NedTijdschr Geneeskd 1979; 123: 881-7.
Heyde MN van der, Brandt K-H, Bronkhorst FB, et al. Nieuwemethoden, nieuwe zieken; benigne levertumoren.Ned Tijdschr Geneeskd 1985; 129:1121-3.
Terpstra OT, Kate FJW ten, Urk H van. Long-term survivalafter resection of a hepatocellular carcinoma with lymph node metastasis anddiscontinuation of oral contraceptives. Am J Gastroenterol 1984; 79:474-8.
Foster JH, Berman MM. Solid liver tumors. Philadelphia:Saunders, 1977.
Klatskin G. Hepatic tumors: possible relationship to useof oral contraceptives. Gastroenterology 1977; 73: 386-94.
Kerlin P, Davis GL, McGill DB, et al. Hepatic adenoma andfocal nodular hyperplasia: clinical, pathologic, and radiologic features.Gastroenterology 1983; 84: 994-1002.
Rogers JV, Mack LA, Freeny PC, et al. Hepatic focalnodular hyperplasia: angiography, CT, sonography and scintigraphy. AJR 1981;137: 983-90.
Schreve RH, Terpstra OT, Ausema L, Lameris JS, Seijen AJvan, Jeekel J. Detection of liver metastases. A prospective study comparingliver enzymes, scintigraphy, ultrasonography and computed tomography. Br JSurg 1984; 71: 947-9.
Biersack HJ, Thelen M, Torres JF, et al. Focal nodularhyperplasia of the liver as established by 99mTc sulphur colloidand HIDA scintigraphy. Radiology 1980; 137: 187-90.
Lee VW, O'Brien MJ, Devereux DF, et al.Hepatocellular carcinoma: uptake of 99mTc-IDA in primary tumor andmetastasis. AJR 1984; 143: 57-61.
Edmondson HA, Henderson B, Benton B. Liver-cell adenomasassociated with use of oral contraceptives. N Engl J Med 1976; 294:470-2.
Rooks JB, Ory HW, Ishak KG, et al. Epidemiology ofhepatocellular adenoma. JAMA 1979; 242: 644-8.
Ishak KG. Hepatic neoplasms associated with contraceptiveand anabolic steroids in carcinogenic hormones. In: Lingeman CH, ed. Recentresults in cancer research. New York: Springer 1979: 73-128.
Schardein JL, Kaump DH, Woolsey ET, et al. Long-termtoxicologic and tumorigenesis studies on an oral contraceptive agent inalbine rats. Toxicol Appl Pharmacol 1970; 16: 10-23.
Cameron RG, Imaida K, Tsuda H, et al. Promotive effectsof steroids and bile acids on hepatocarcinogenesis initiated bydiethylnitrosamine. Cancer Res 1982; 42: 2426-8.
Wanless IR. Role of estrogens as promoters of hepaticneoplasia. Lab Invest 1982; 46: 313-20.
Yager JD, Fifield DS. Lack of hepatogenotoxicity of oralcontraceptive steroids. Carcinogenesis 1982; 3: 625-8.
Mays ET, Christopherson WM, Mahr MM. Hepatic changes inyoung women ingesting contraceptive steroids. JAMA 1976; 235:730-2.
McGiven AR. Peliosis hepatis: a case report and review ofpathogenesis. J Pathol 1970; 101: 283-5.
Bagheri SA, Boyer JL. Peliosis hepatis associated withandrogenicanabolic steroid therapy: a severe form of hepatic injury. AnnIntern Med 974; 81: 610-8.
Edmondson HA, Reynolds TB, Henderson B, et al. Regressionof liver cell adenomas associated with oral contraceptives. Ann Intern Med1977; 86: 180-2.
Penkava RR, Rothenberg J. Spontaneous resolution of oralcontraceptive associated liver tumor. J Comput Assist Tomogr 1981; 5:102-3.
Steinbrecher UP, Lisbona R, Huang SN, et al. Completeregression of hepatocellular adenoma after withdrawal of oral contraceptives.Dig Dis Sci 1981; 26: 1045-50.
Bühler H, Pirovino M, Akovbiantz A, et al.Regression of liver cell adenoma. Gastroenterology 1982; 82:775-82.
Ross D, Pina J, Mirza M, et al. Regression of focalnodular hyperplasia after discontinuation of oral contraceptives. Ann InternMed 1976; 85: 203-4.
Huguet C, Mouiel J. Les tumeurs primitives du foie chezl'adulte. Paris: Masson, 1983.
Henderson BE, Preston-Martin S, Edmondson HA, et al.Hepatocellular carcinoma and oral contraceptives. Br J Cancer 1983; 48:437-40.
Goodman ZD, Ishak KG. Hepatocellular carcinoma: probablelack of etiologic assocation with oral contraceptic steroids. Hepatology1982; 2: 440-4.
Berman MM, Peter Libbey N, Foster JH. Hepatocellularcarcinoma. Cancer 1980; 46: 1448-55.
Craig JR, Peters RL, Edmondson HA, Omata M. Fibrolamellarcarcinoma of the liver. Cancer 1980; 46: 372-9.
Igawa S, Kinoshita H, Sakai K. Clinical significance ofintraoperative sonography on hepatectomy in primary carcinoma of the liver.World J Surg 1984; 8: 772-7.
Bismuth H, Castaing G, Kunstlinger F. L'echographieper-opératoire en chirurgie hepato-biliaire. Presse Med 1984; 13:1819-22.
Ottow RT, Barbieri SA, Sugarbaker PH, et al. Livertransection: A controlled study of four different techniques in pigs. Surgery1985; 97: 596-601.
Allison DJ, Jordan H, Hennessy O. Therapeuticembolisation of the hepatic artery: A review of 75 procedures. Lancet 1985;i: 595-8.
Benigne levertumoren en orale anticonceptiva; diagnostiek en behandeling
Eindhoven, mei 1986,
In hun artikel bespreken Terpstra et al. hun ervaringen met de diagnostiek en behandeling van benigne tumoren in de lever tijdens of na gebruik van orale anticonceptiva en doen zij enkele aanbevelingen voor het te volgen beleid (1986;685-9). Wij menen dat de auteurs de rol van angiografie en scintigrafie met technetium-99m-zwavelcolloïd ten aanzien van de differentiaal-diagnostiek van dergelijke tumoren onvolledig en ten dele onjuist weergeven. Over de rol van deze beide onderzoeksmethoden bij de differentiatie van met name leveradenoma en focale nodulaire hyperplasie (FNH) bestaat een uitgebreide literatuur,1-4 op grond waarvan het typische beeld van focale nodulaire hyperplasie als volgt kan beschreven worden:
– frequente opname van 99mTc-zwavelcolloïd (Kupffer-cellen) bij scintigrafie;
– angiografie: hypervasculair proces, enkelvoudig of multipel, sterke aankleuring in de capillaire fase, waarin soms een stervormig defect zichtbaar wordt (fibreus septum). De arteriën zijn vaak gerangschikt in een ‘spakenrad’-configuratie. Arteriografisch maligne kenmerken (‘neovascularisatie’, vaataantasting, arterioveneuze shunting) ontbreken.
Indien bij een volwassen persoon een tumor met de hiergenoemde arteriografische kenmerken gevonden wordt, en indien deze tumor normale of zelfs verhoogde opname toont bij scintigrafie, dan mag de diagnose gesteld worden. Diverse auteurs vermelden dat deze combinatie van symptomen bij ongeveer 70% van de patiënten met FNH de definitieve diagnose oplevert.34 Bij de overigen zal men histologisch bewijs moeten verwerven, evenals bij patiënten bij wie adenomata worden vermoed. Adenomata nemen (in tegenspraak met Terpstra et al.) geen 99mTc-zwavelcolloïd op, variëren van vaatrijk tot vaatarm en angiografisch maligne kenmerken ontbreken, evenals bij FNH. Een kapsel is vaak duidelijk herkenbaar. Wij zijn van mening dat deze angiografisch-scintigrafische differentiaaldiagnose van belang is, omdat bij een definitieve diagnose FNH de behandeling achterwege kan blijven.5 Zelf stelden wij met behulp van deze criteria bij één patiënt voor de operatie de diagnose adenoma en bij een tweede de diagnose FNH; de diagnosen werden door de patholoog-anatoom bevestigd. Bij een derde patiënte met angiografisch typische kenmerken van FNH en sterke opname van 99mTc-zwavelcolloïd werd afgezien van punctie en operatie. Tijdens na-onderzoek gedurende twee en een half jaar werd geen groei waargenomen (echografie).
Op grond van deze literatuur en eigen ervaringen zijn wij van mening dat de rol van scintigrafie met 99mTc-zwavelcolloïd onjuist weergegeven is, en dat de angiografie in het artikel ten onrechte ondergewaardeerd wordt. Aan de combinatie scintigrafie-angiografie kennen wij belangrijke differentiaaldiagnostische waarde toe, op grond waarvan in typische gevallen van FNH zelfs operatie vermeden kan worden.
Knowles DM, Casarella WJ, Johnson PM, et al. The clinical, radiologic and pathologic characterization of benign hepatic neoplasms. Medicine 1978; 57: 223-37.
Casarella WJ, Knowles DM, Wolff M, et al. Focal nodular hyperplasia and liver cell adenoma: radiologic and pathologic differentiation. AJR 1978; 131: 393-402.
Rogers JV, Mack LA, Freeny PC, et al. Hepatic focal nodular hyperplasia: angiography, CT, sonography and scintigraphy. AJR 1981; 137: 983-90.
Welch TJ, Sheedy PF, Johnson CM, et al. Focal nodular hyperplasia and hepatic adenoma: comparison of angiography, CT, US, and scintigraphy. Radiology 1985; 156: 593-5.
Heyde MN van der, Brandt K-H, Bronkhorst FB, et al. Nieuwe methoden, nieuwe ziekten: benigne levertumoren. [LITREF JAARGANG="1985" PAGINA="1121-3"]Ned Tijdschr Geneeskd 1985; 129;1121-3.[/LITREF]
Benigne levertumoren en orale anticonceptiva; diagnostiek en behandeling
Rotterdam, juli 1986,
De collegae Derksen, Driessen en Keuning stellen dat aan de combinatie van (technetium)scintigrafie en angiografie belangrijke differentiaaldiagnostische waarde moet worden toegekend. Bestudering van de literatuur levert op dat ongeveer de helft van alle focale nodulaire hyperplasieën 99mTc-zwavelcolloïd opneemt.1 3 Hepatocellulaire adenomen kunnen bij uitzondering dit colloïd opnemen, soms zelfs in versterkte mate ten opzichte van het omringende leverweefsel.2 Bij de tumoren die geen technetiumcolloïd opnemen, is het vullingsdefect niet te onderscheiden van de bevindingen bij hepatocellulair carcinoom, hemangioom of levermetastase.
De resultaten bij angiografisch onderzoek zijn evenmin bewijzend voor het histologische type van een levertumor; hepatocellulair carcinoom, levermetastase, focale nodulaire hyperplasie en hepatocellulair adenoom kunnen zowel hypervasculaire als hypovasculaire kenmerken hebben. Goldstein en medewerkers komen tot de conclusie dat op grond van het angiografische beeld geen onderscheid is te maken tussen hepatocellulair adenoom en focale nodulaire hyperplasie.5 Als angiografie bij de diagnostiek en de preoperatieve voorbereiding van levertumoren als waardevol wordt aangemerkt, is dat meer om de uitbreiding van de tumor en het vaatpatroon in de lever vast te leggen dan om diagnostische redenen.
Beschouwen we de combinatie van beide onderzoeken om tot een diagnose te komen, dan is het resultaat onbevredigend: Casarella et al. concluderen dat bij 10 van de 27 patiënten met een hepatocellulair adenoom of focale nodulaire hyperplasie de diagnose niet met zekerheid door de combinatie van scintigrafie en angiografie kon worden gesteld.1 Ook het onderscheid tussen een benigne tumor en een goed gedifferentieerd hepatocellulair carcinoom is door de combinatie van scintigrafie en angiografie niet goed te maken. Bij onze eigen patiënten zijn er drie bij wie op grond van deze onderzoeken aanvankelijk de diagnose focale nodulaire hyperplasie werd gesteld. Bij histologisch onderzoek bleek het om de fibrolamellaire vorm van hepatocellulair carcinoom te gaan.
Uit de afdeling Radiologie van de Johns Hopkins University en de afdeling Leverpathologie van het Armed Forces Institute of Pathology te Washington komt een conclusie welke wij graag onderschrijven; ‘By combining clinical and laboratory data with radiological tests, a correct diagnosis can often be suggested before biopsy is performed’.6
Casarella WJ, Knowles DM, Wolff M, et al. Focal nodular hyperplasia and liver cell adenoma: radiological and pathological differentiation. AJR 1978; 131: 393-402.
Rogers JV, Mack LA, Freeny PC, et al. Hepatic focal nodular hyperplasia: angiography, CT, sonography, and scintigraphy. AJR 1981; 137: 983-90.
Kerlin P, Davis GL, McGill DB, et al. Hepatic adenoma and focal nodular hyperplasia: clinical, pathological, and radiological features. Gastroenterology 1983; 84: 994-1002.
Klatskin G. Hepatic tumors: possible relationship to use of oral contraceptives. Gastroenterology 1977; 73: 386-94.
Goldstein HR, Neiman HL, Mera E, et al. Angiographic findings in benign liver cell tumors. Radiology 1974; 110: 339-43.
Friedman AC, Lichtenstein JE, Goodman Z, et al. Fibrolamellar hepatocellular carcinoma. Radiology 1985; 157: 583-7.
(Geen onderwerp)
Wassenaar, april 1986,
In hun artikel ‘Benigne levertumoren en orale anticonceptiva’ (1986; 685-9) schrijven de collegae Terpstra et al. op bl. 687, tweede kolom aan het eind van de tweede alinea: ‘Het is aannemelijk dat de lagere doseringen oestrogenen in de huidige minipil deze effecten in mindere mate zullen hebben’. Zij bedoelen waarschijnlijk sub-50-pil in plaats van minipil. De minipil is een preparaat zonder oestrogeen. De enige minipil in Nederland is Exluton.
(Geen onderwerp)
Rotterdam, mei 1986,
Wij zijn collega Huls erkentelijk voor zijn opmerking bij ons artikel. Op grond van de overwegingen zoals vermeld in het artikel geven wij de voorkeur aan een oraal anticonceptivum met lage dosering oestrogenen. Zoals hij terecht opmerkt is de benaming daarvoor sub-50-pil en niet minipil.