Onderbeenamputatie wegens kritieke ischemie: morbiditeit, sterfte en mogelijkheden tot revalidatie

Klinische praktijk
R.W. Sprengers
D.J. Lips
M. Bemelman
M.C. Verhaar
F.L. Moll
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:2185-91
Abstract

Dames en Heren,

Perifeer arterieel obstructief vaatlijden (PAOV) is een veelvoorkomende aandoening bij vooral oudere Nederlanders. Per dag worden in Nederlandse ziekenhuizen 44 patiënten opgenomen wegens perifeer arterieel vaatlijden.1 De geschatte prevalentie van alle stadia van PAOV bij patiënten ouder dan 55 jaar is omstreeks 20.2 Van alle patiënten bij wie PAOV gediagnosticeerd is, wordt 50 binnen 5 jaar getroffen door een hart- of herseninfarct en 28 overlijdt binnen deze termijn aan de gevolgen van gegeneraliseerd vaatlijden.3 De ernst van de ziekte wordt ingedeeld volgens de stadia van Fontaine (tabel 1). De ziekte is progressief van aard en wordt symptomatisch zodra claudicatio intermittens ontstaat. Bij 4,3-9,6 van de patiënten leidt PAOV uiteindelijk tot kritieke ischemie, gekenmerkt door persisterende pijn in rust en nachtelijke pijn, eventueel met ulcera (figuur 1) en zelfs necrose of gangreen; dit is stadium III-IV volgens de fontaine-classificatie.3 4

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht.

Afd. Heelkunde: hr.R.W.Sprengers, arts-onderzoeker (tevens: afd. Vasculaire Geneeskunde); hr.M.Bemelman, chirurg; hr.prof.dr.F.L.Moll, vaatchirurg.

Afd. Vasculaire Geneeskunde: mw.dr.M.C.Verhaar, vasculair-geneeskundige.

Jeroen Bosch Ziekenhuis, locatie Groot Ziekengasthuis, afd. Heelkunde, Postbus 90.153, 5200 ME ’s-Hertogenbosch.

Hr.dr.D.J.Lips, aios Heelkunde.

Contact hr.dr.D.J.Lips (d.lips@jbz.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Zwolle, oktober 2007,

Sprengers et al. (2007:2185-91) geven terecht aan in hun klinische les dat indien een amputatie onvermijdelijk is, het niveau ervan niet alleen bepaald dient te worden door de vasculaire situatie van het been, maar dat ook meerdere patiëntgebonden factoren een rol dienen te spelen. Zij noemen onder andere leeftijd en comorbiditeit. Het uiteindelijke doel dient te zijn om deze patiënten zo veel mogelijk in staat te stellen met een prothese te lopen.

Opvallend is dat in deze context de auteurs niets melden over het preoperatief consult van de revalidatiearts. Deze kan vanuit een functioneel oogpunt advies geven over het amputatieniveau. Vanuit dit perspectief dient dan ook, naast de transfemorale en transtibiale amputatie, voor de volledigheid, de amputatie op knieniveau (knie-exarticulatie) vermeld te worden, waarvan er circa 220 per jaar worden uitgevoerd.1 2 Als indicatiegebied wordt juist een slecht genezende transtibiale amputatie bij een oudere patiënt aangegeven.2 De knie-exarticulatie geeft een lange en vormvaste stomp, resulterend in een lange momentarm, met voor het grootste deel intacte musculatuur en eindstandige belastbaarheid. Deze factoren werken gunstig bij het passen van de prothese en het vervolgens mobiliseren van de patiënt.3-5

Daarnaast vermelden de auteurs dat de leeftijd een bepalende invloed zou hebben op de revalideerbaarheid van de patiënt zonder onderscheid te maken in de revalidatiebehandeling in het ziekenhuis of het revalidatiecentrum en de reactivering binnen het verpleeghuis. In principe dient iedere patiënt die een amputatie heeft ondergaan een vorm van revalidatie aangeboden te krijgen met als voornaamste doel het bereiken van zelfredzaamheid met snelle prothetisering en mobilisatie. In de praktijk hanteert men geen duidelijke leeftijdsgrens voor de revalidatiebehandeling in het revalidatiecentrum, maar hecht men meer waarde aan de doelen die de patiënt stelt op het gebied van activiteiten, de actuele fysieke belastbaarheid en de situatie rond de ontslagbestemming. Zelfs bij zeer beperkte doelen kan revalidatiebehandeling aangewezen zijn voor het oefenen van bijvoorbeeld de ‘transfers’ (een transfer is het zich verplaatsen van en naar bed, stoel en toilet). Indien de patiënt dergelijke transfers zelfstandig kan maken, is de afhankelijkheid van extra zorg duidelijk minder. Dit kan het verschil betekenen tussen ontslag naar huis of naar een verpleeghuis.2

E.C.T. Baars
C.H. Emmelot
J.H.B. Geertzen
G.M. Rommers
Literatuur
  1. Johannesson A, Larsson GU, Öberg T. From major amputation to prosthetic outcome: a prospective study of 190 patients in a defined population. Prosthet Orthot Int. 2004;28:9-21.

  2. Rommers GM. The elderly amputee: rehabilitation and functional outcome [proefschrift]. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen; 2000.

  3. Geertzen JHB, Rietman JS. Amputatie en prothesiologie van de onderste extremiteit. Utrecht: Lemma; 2002.

  4. Pinzur MS, Bowker JH. Knee disarticulation. Clin Orthop Relat Res. 1999;361:23-8.

  5. Hagberg E, Berlin OK, Renström P. Function after through-knee compared with below-knee and above-knee amputation. Prosthet Orthot Int. 1992;16:168-73.

’s-Hertogenbosch, oktober 2007,

Wij danken collega Baars et al. voor hun waardevolle reactie op onze klinische les. Wij onderschrijven het belang van multidisciplinair overleg, waarbij een preoperatief consult door de revalidatiearts zeker een plaats heeft, alvorens tot amputatie wordt besloten. Het doel van de klinische les was, om aan de hand van enkele ziektegeschiedenissen en (inter)nationale studies de lezer te informeren over determinanten die op zichzelf samenhangen met morbiditeit, sterfte en mogelijkheden tot revalidatie bij patiënten die een amputatie ondergaan vanwege kritieke ischemie. Onze tabel 3 gaf daarvan de resultaten weer. Bij de beslissing over het amputatieniveau dient de, niet met name door ons genoemde, amputatie op knieniveau (knie-exarticulatie) te worden overwogen. Hierbij blijft gelden dat een proximaal amputatieniveau een beter wondgenezingsresultaat heeft, een belangrijke primaire uitkomstmaat in bepaalde gevallen. Vóór amputatie dienen de doelen van revalidatie adequaat benoemd te worden, zodat men bij bepaling van het amputatieniveau hiermee rekening kan houden. Deze doelen dient men op de individuele patiënt af te stemmen en aan te passen aan verwachte postoperatieve zelfredzaamheid, prothetisering en mobilisatie. Het spreekt vanzelf dat het door Baars et al. genoemde complex van factoren bij deze overwegingen meer bepalend is dan louter de kalenderleeftijd.

D.J. Lips
F.L. Moll