Op 4 oktober 1992 ’s avonds stortte een Boeing-747-vrachtvliegtuig van El Al neer op de Bijlmermeer in Amsterdam. Twee flats werden getroffen en er ontstond een grote brand. De 4 inzittenden en 39 bewoners kwamen om, en honderden mensen verloren hun woning. De brandweer trachtte de brand te blussen, redde mensen en probeerde instorting te voorkomen. De politie zette de rampplek af, coördineerde en ving slachtoffers op. Hangarmedewerkers van KLM onderzochten de wrakstukken van het vliegtuig. De schok en de verwarring waren groot.
In de jaren na de ramp kregen bewoners en hulpverleners gezondheidsklachten die in verband werden gebracht met de ramp. Over de lading van het vliegtuig deden hardnekkige geruchten de ronde, over biologische wapens met Mycoplasma-bacteriën, over mensen in witte pakken die de wrakstukken doorzochten. De zorgen en de angsten werden versterkt door berichten over giftige stoffen, zoals verarmd uranium uit de balansgewichten van het vliegtuig en…
(Geen onderwerp)
Leiden, juni 2005,
Wat opvalt in de reactie van collega Van Dijk is dat hij zijn oordeel over het Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmermeer (MOVB) vooral af laat hangen van de mate waarin het zou hebben geleid tot geruststelling dan wel toename van zorgen (2005:1257-60). Deze beoordeling vinden wij te eenzijdig. Het epidemiologisch onderzoek van het MOVB is opgezet om de effecten te meten van de vliegramp, en de nasleep, op de gezondheidstoestand van betrokkenen.1 Voor dit deelonderzoek geldt, zoals voor vrijwel al het observationele en etiologische onderzoek, dat een positief effect voor de betrokkenen niet een primair doel was. De primaire doelstelling van het effectonderzoek was om te onderzoeken of deelname aan het individueel medisch onderzoek en/of het epidemiologisch onderzoek onder betrokken bewoners en hulpverleners geleid heeft tot de beoogde afname van zorgen en onzekerheden over de gezondheid.2
Van Dijk staat echter niet alleen in zijn benadering waarin het maatschappelijke (veelal kortetermijn)doel als belangrijker wordt beschouwd dan het wetenschappelijke langetermijndoel. Veel onderzoek naar rampen en gezondheid wordt vormgegeven vanuit het belang van de slachtoffers en betrokkenen. Dat is begrijpelijk, want gezondheidsonderzoek bij rampen wordt doorgaans uitgevoerd door onderzoekers die plotseling daartoe geroepen worden en vaak ook een beleidsmatige of medische verantwoordelijkheid hebben voor de behandeling van slachtoffers. In dit verband is het dan ook toe te juichen dat de overheid inmiddels het Centrum voor Gezondheidsonderzoek bij Rampen (CGOR) bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft opgericht, dat tot doel heeft in geval van rampen een snel en afgewogen advies over, alsmede ondersteuning bij, een mogelijk gezondheidsonderzoek te geven.
Van Dijk stelt dat een sociale, op de gemeenschap gerichte benadering ontbreekt bij de aanbevelingen en stelt dat het wenselijk is om medisch onderzoek na rampen zo dicht mogelijk bij de getroffenen te organiseren. Deze opmerking zou gemakkelijk geïnterpreteerd kunnen worden als een constatering dat er bij het individueel medisch onderzoek, het epidemiologisch onderzoek en ook het effectonderzoek niet is samengewerkt met de gemeente, kerken, scholen en diverse maatschappelijke groeperingen. Niets is echter minder waar. Bij de opzet en de uitvoering van alle bovengenoemde onderzoeken waren vertegenwoordigers van betrokken groeperingen (politie, brandweer, KLM-personeel, klankbordgroepen en stadsdeelraad nauw betrokken en vertegenwoordigd in de dagelijkse leiding). Verder werd het onderzoek voor een deel uitgevoerd in de Bijlmermeer en op Schiphol. Interessant is overigens dat in deze intensieve dialoog met betrokkenen is besloten om ook het onderzoek naar uranium uit te voeren ondanks de magere wetenschappelijke plausibiliteit, maar met als doel de geloofwaardigheid van het onderzoek bij betrokkenen te verhogen.
Van Dijk stelt dat in de aanbevelingen van het effectonderzoek een beschouwing over het doen van medisch onderzoek ontbreekt. Het besluit om het MOVB ruim 7 jaar na de Bijlmerramp uit te voeren was vooral het gevolg van druk vanuit de politiek en betrokkenen. In onze aanbevelingen pleiten wij juist voor verder wetenschappelijk onderzoek om op een meer gemotiveerde wijze te kunnen besluiten of en zo ja in welke vorm er een individueel medisch of epidemiologisch onderzoek na een ramp moet plaatsvinden. Wij noemen hierbij de volgende vragen: (a) leidt gezondheidsonderzoek direct in aansluiting op een ramp mogelijk wel tot klachtenvermindering of geruststelling?; (b) hoe kunnen de resultaten van gezondheidsonderzoek het beste worden teruggekoppeld naar betrokkenen?; (c) is er een relatie tussen intensiteit van gezondheidsonderzoek en toename van klachten of zorgen over de gezondheid?; (d) hoe kunnen juist kwetsbare groepen (personen met een niet-westerse achtergrond, lagere opleiding en een hoger klachtenniveau) meer bij gezondheidsonderzoek betrokken worden?; (e) met behulp van welke modellen kan gezondheidsonderzoek meer worden geïntegreerd met opvang en behandeling (bijvoorbeeld met modellen voor stapsgewijs opgebouwde zorg, waarbij extensieve gezondheidsmonitoring overgaat in meer intensieve vormen van opvang en begeleiding op geleide van aard, ernst en progressie van de problematiek)? Zoals blijkt uit een recent themanummer van het Journal of Traumatic Stress gewijd aan de ethiek van onderzoek naar rampen zijn dit vragen waarop wij de antwoorden helaas nog vaak verschuldigd moeten blijven.3
Wij vonden het dan ook bemoedigend om te lezen dat Van Dijk bij zijn overwegingen om gezondheidsonderzoek uit te voeren tot een soortgelijke conclusie komt als meer in vraagvorm verwoord in het effectonderzoek.
Smidt N, Slottje P, Witteveen AB, Huizink AC, Twisk JWR, Bijlsma JA, et al. De gezondheid van hulpverleners en hangarmedewerkers ruim acht jaar na de Vliegramp Bijlmermeer. Tweede deelrapport van het Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmermeer – Epidemiologie (MOVB-E). Amsterdam: VU Medisch Centrum; 2004.
Verschuur MJ, Maric M, Cuijpers ATF, Emmerik AAP van, Rosendaal FR, Spinhoven Ph. Het effect van het Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmermeer op de gezondheidsbeleving van bewoners en hulpverleners ruim acht jaar na de Vliegramp Bijlmermeer. Leiden: Universiteit Leiden; 2004.
Kilpatrick DG, editor. The ethics of disaster research: a special section. J Trauma Stress 2004;17:361-402.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, juni 2005,
Er is een grote mate van overeenstemming met de MOVB-onderzoekers waar het gaat om overwegingen vóór het starten van medisch onderzoek na een ramp. Epidemiologisch onderzoek is belangrijk om effecten op langere termijn vast te kunnen stellen. Te verwachten ongewenste neveneffecten van dit type onderzoek dienen echter wel mee te wegen bij de beslissing om een dergelijk onderzoek wel of niet te starten. Ik ben blij dat er overeenstemming is over de wenselijkheid van nauw overleg met getroffenen en plaatselijke hulpverleners. Dat vervolgens parameters worden meegenomen, waarbij op voorhand vaststaat dat ze niet bij kunnen dragen aan de beantwoording van belangrijke vragen, is in de praktijk, gegeven de grote onrust en onzekerheid, wellicht begrijpelijk. Het lijkt mij wel dat dan open kaart moet worden gespeeld. Bij aanvang van het onderzoek én bij rapportage dient duidelijk te worden gesteld dat het onderzoeken van deze parameters volgens professionele inzichten niet zinvol is. Dat lijkt mij een belangrijke bijdrage aan de geloofwaardigheid van het onderzoek.