Samenvatting
Doel
Evaluatie van de chirurgische behandeling van mucoïdcysten aan vingers en duim.
Opzet
Retrospectief, descriptief.
Methode
Bij 20 patiënten waren 24 mucoïdcysten behandeld door chirurgische excisie met gelijktijdige verwijdering van eventuele gewrichtsonregelmatigheden (osteofyten), in Ziekenhuis Leyenburg te Den Haag, 1992/'99. Door middel van een statusonderzoek, een lichamelijk onderzoek en een vragenlijst werden relevante gegevens verzameld, na een follow-upperiode van gemiddeld 2,5 jaar (uitersten: 3 maanden-8 jaar).
Resultaten
De 20 patiënten waren 13 vrouwen en 7 mannen met een gemiddelde leeftijd van 74 jaar (uitersten: 42-84). Bij het follow-uponderzoek gaven zij pijnreductie aan in 8 van de 10 tevoren pijnlijke vingers en functieverbetering in 8 van de 9 tevoren functiebeperkte vingers. Bij lichamelijk onderzoek werd bij 8 van de 9 patiënten met een preoperatieve functiebeperking een verbetering van de bewegingsexcursies gevonden en ook werd bij 18 van de 24 cysten een verminderde beweeglijkheid vastgesteld. Nagelafwijkingen waren tevoren aanwezig bij 11 patiënten; deze waren na de operatie alle verdwenen. Van de 20 patiënten waren 17 zeer en 3 matig tevreden over het resultaat van de operatie. Er traden geen recidieven op.
Conclusie
Met de gebruikte operatietechniek ontstonden geen recidieven, verdwenen pijn en bewegingsbeperking bij de meeste patiënten en waren overige klachten, zoals een longitudinale groeve in de nagel, recidiverende ontlasting van de cyste en cosmetische bezwaren, met succes bestreden.
(Geen onderwerp)
Laren, juli 2000,
Het artikel van Derks en Koch (2000:1314-8) brengt een persoonlijke ervaring in herinnering. Jaren geleden ontwikkelde zich een mucoïdcyste aan mijn rechter wijsvinger. Er was geen pijn of bewegingsbeperking. Wel ontstond er een longitudinale groeve in de nagel, uitgaande van de plaats van de cyste. Volgens de schrijvers is dit een indicatie tot behandeling. Mijn cyste werd, onbehandeld, in de loop van 1 tot 1,5 jaar kleiner om tenslotte geheel te verdwijnen. Ook de afwijking in de nagel verdweenrestloos. Tot heden, 6 tot 7 jaar na de remissie, is er geen recidief opgetreden. Er is geen bewegingsbeperking.
Het lijkt mij nuttig, alvorens te besluiten tot chirurgische behandeling, een indruk te hebben van het, mij niet bekende, percentage spontane remissies en van de tijdsperiode waarin zulke remissies kunnen worden verwacht.
(Geen onderwerp)
Haag, juli 2000,
Het feit dat de mucoïdcyste in uw geval spontaan is verdwenen, kan als een uitzondering gezien worden. Noch in de literatuur, noch in Medline wordt een dergelijke spontane regressie beschreven. In principe kan elke cyste spontaan voor korte of langere tijd verdwijnen. Patiënten die voor een dergelijke cyste ons spreekuur bezoeken, hebben klachten in de zin van pijn of nagelafwijkingen. Het lijkt ons niet zinvol om voor zo'n afwijking een langdurig afwachtend beleid te volgen en een zeldzame regressie af te wachten, ook al weten wij dat deze mogelijkheid er is.
Gunstige resultaten van chirurgische behandeling van mucoïdcysten aan vingers en duim bij 20 patiënten, Ziekenhuis Leyenburg, Den Haag, 1992/'99
Den Haag, september 2000,
Langenhuijsen uit Laren meldt een spontane regressie van een mucoïdcyste bij zichzelf (2000:1753). Derks, hoofdauteur, reageert hierop (2000:1753): deze spontane genezing ‘kan als een uitzondering gezien worden. Noch in de literatuur, noch in Medline wordt een dergelijke spontane regressie beschreven.’ Deze redenering bevat een mijns inziens ernstige denkfout. Er zijn diverse oorzaken te bedenken waardoor spontane genezingen van zogeheten kleine kwalen niet tot de literatuur doordringen: (a) de betreffende patiënten hebben zich niet (meer) tot hun arts gewend; (b) van eventuele meldingen worden geen registraties bijgehouden, noch door individuele artsen, noch op ander niveau.
De door Derks gepostuleerde zeldzaamheid is dus niet meer dan een vermoeden. Daarop een behandeladvies baseren is niet meer van deze tijd.
Gunstige resultaten van chirurgische behandeling van mucoïdcysten aan vingers en duim bij 20 patiënten, Ziekenhuis Leyenburg, Den Haag, 1992/'99
Den Haag, september 2000,
Collega Jamin heeft gelijk over het feit dat wij in ons vak eigenlijk niet van ‘nooit’ kunnen spreken. Maar aangezien wij de oorzaak van de mucoïdcyste toeschrijven aan osteofytvorming, waardoor er een zwakke plek in het gewrichtskapsel ontstaat, gaan wij ervanuit dat een mucoïdcyste niet spontaan in regressie kan gaan. Ons literatuuronderzoek ondersteunt deze uitspraak.