Lichamelijke en psychische klachten bij militairen na oorlogshandelingen en vredesmissies

Klinische praktijk
M. de Vries
P.M.M.B. Soetekouw
L.F.J.M. van Bergen
J.W.M. van der Meer
G. Bleijenberg
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1999;143:2557-62
Abstract

Samenvatting

- Na hun terugkeer van de vredesoperatie United Nations Transitional Authority in Cambodia (UNTAC) maken Nederlandse VN-militairen zich zorgen over hun gezondheid. Zij rapporteren lichamelijke en psychische klachten die veel overeenkomsten vertonen met het Golfoorlogsyndroom.

- Het is de vraag of het bij post-Cambodja-klachten, het Golfoorlogsyndroom en andere klachten na oorlogshandelingen en vredesmissies om unieke syndromen of om vergelijkbare klachten gaat.

- Uit een historisch overzicht van oorlogssyndromen blijkt dat het niet plausibel lijkt dat zich met iedere oorlog of vredesmissie nieuwe en unieke syndromen openbaren.

- Het lijkt evenzeer onwaarschijnlijk dat oorlogssyndromen tot één diagnostische categorie kunnen worden herleid.

- Voor de post-Cambodja-klachten kunnen 4 hypothetische modellen ter verklaring worden opgesteld: het somatische-startmodel, het psychotraumastartmodel, het premorbiditeitsmodel en het niet-aan-Cambodja-gerelateerde-klachtenmodel.

- Deze modellen zijn waarschijnlijk, na nadere toetsing, generaliseerbaar voor andere klachten na oorlogshandelingen en vredesmissies. Verder zouden ze aangrijpingspunten kunnen bieden voor het voorkómen en behandelen van klachten na toekomstige oorlogshandelingen en vredesmissies.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis St. Radboud, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Afd. Medische Psychologie: mw.drs.M.de Vries, gezondheidswetenschapper; dr.G.Bleijenberg, klinisch psycholoog.

Afd. Algemene Interne Geneeskunde: P.M.M.B.Soetekouw, arts; prof.dr.J.W.M.van der Meer, internist.

Katholieke Universiteit, Studiecentrum voor Vredesvraagstukken/ Stichting Onderzoek Terugkeer en Opvang, Nijmegen: dr.L.F.J.M.van Bergen, historicus.

Contact prof.dr.J.W.M.van der Meer

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Nijmegen, december 1999,

De Vries et al. (1999:2557-62) vragen zich af in hoeverre het klachtenpatroon na oorlogservaringen een uniek syndroom representeert. Het betreft klachten zoals vermoeidheid, depressie, concentratiestoornis, geheugenzwakte, slapeloosheid, spierpijn, hartkloppingen, astma, tintelingen, contacteczeem, verminderde weerstand en auto-immuunziekten. Eenzelfde klachtencombinatie treft men bij slachtoffers van grote rampen: bijvoorbeeld Seveso (1976), Tsjernobyl (1986), Lockerbie (1988), Bijlmer (1992).1 In de literatuur vindt men vergelijkbare klachtenpatronen onder de diagnosen: ‘multiple chemical sensitivity’, ‘idiopathic environmental intolerance’, ‘chronic multisymptom illness’, chronische-vermoeidheidsyndroom, posttraumatisch stress-syndroom.2 Deze syndromen hebben gemeen dat betreffende personen de neiging hebben zelf diagnosen te stellen en dat de klachten niet verminderen na geruststelling. De weinige objectieve afwijkingen die werden gevonden in het serum van oorlogsveteranen met deze klachten, vergeleken met gezonde personen, waren hogere spiegels van interleukine(IL)-2, IL-10, interferon-γ en tumornecrosisfactor-α en aanwezigheid van polyribonucleotiden (‘amplicons’) in de grootteorde van 2000 basenparen, vergeleken met 450 basenparen bij controlepersonen.3 4 De amplicons bevatten segmenten die homologie hebben met een gebied op chromosoom 22q11.2, dat gevoelig is voor genherrangschikking. Deze bevindingen kunnen worden geïnterpreteerd als uiting van een genotoxische beschadiging.

De laatste jaren is veel psychoneuro-immunologisch onderzoek verricht naar de invloed van psychische factoren op het immunologisch systeem.5 De Vries et al. hebben bij een aantal Cambodja-gangers onder andere immunologisch onderzoek verricht. Men vraagt zich af of hun bevindingen overeenkomen met die van Zhang et al.3 Het zou ook interessant zijn om in de serummonsters van de Cambodja-gangers een ‘reverse transcriptase’-polymerasekettingreactie te verrichten naar eventueel aanwezige amplicons. Gezien de specifieke deskundigheid van De Vries et al. lijkt het wenselijk dat artsen die thans het naonderzoek verrichten bij de betrokkenen bij de Bijlmerramp, overleg met hen plegen.

C. Haanen
Literatuur
  1. Bertazzi PA. Industrial disasters and epidemiology. A review of recent experiences. Scand J Work Environ Health 1989;15:85-100.

  2. Multiple chemical sensitivity: a 1999 consensus. Arch Environ Health 1999;54:147-9.

  3. Zhang Q, Zhou XD, Denny T, Ottenweller JE, Lange G, LaManca JJ, et al. Changes in immune parameters seen in Gulf War veterans but not in civilians with chronic fatigue syndrome. Clin Diagn Lab Immunol 1999;6:6-13.

  4. Urnovitz HB, Tuite JJ, Higashida JM, Murphy WH. RNAs in the sera of Persian Gulf War veterans have segments homologous to chromosome 22q11.2. Clin Diagn Lab Immunol 1999;6:330-5.

  5. Peters ML, Godaert GL, Ballieux RE, Brosschot JF, Sweep FC, Swinkels LM, et al. Immune responses to experimental stress: effects of mental effort and uncontrollability. Psychosom Med 1999;61:513-24.

Nijmegen, januari 2000,

Collega Haanen haalt een tweetal interessante, zeer recente publicaties aan, die zeker onze aandacht hebben. De tragiek van veel van het immunologisch onderzoek bij de syndromen die hij aanhaalt, is dat de keuze van de controlepersonen de bevindingen nogal kan kleuren. Tot dusver hebben wij, in tegenstelling tot anderen, zowel bij patiënten met het chronische-vermoeidheidsyndroom als bij Cambodja-gangers met klachten, geen belangrijke verschillen met zorgvuldig geselecteerde controlepatiënten kunnen vinden op het punt van pro-inflammatoire cytokinen en T-helperlymfocyten.12 Vindt men overigens afwijkingen, dan is het nog altijd de vraag of het om pathogenetisch relevante bevindingen of om epifenomenen gaat. 3 Uiteraard staat eenieder van ons open voor de mogelijkheid van genetische predispositie. Het door Haanen aangeduide genetisch segment is interessant en verdient verder onderzoek.

M. de Vries
P.M.M.B. Soetekouw
L.F.J.M. van Bergen
J.W.M. van der Meer
G. Bleijenberg
Literatuur
  1. Swanink CM, Vercoulen JH, Galama JM, Roos MT, Meyaard L, Ven-Jongekrijg J van der, et al. Lymphocyte subsets, apoptosis, and cytokines in patients with chronic fatigue syndrome. J Infect Dis 1996;173:460-3.

  2. Soetekouw PMMB, Vries M de, Preijers FWMB, Crevel R van, Bleijenberg G, Meer JWM van der. Persistent symptoms in former UNTAC soldiers are not associated with shifted cytokine balance. Eur J Clin Invest 1999;29:960-3.

  3. Meer JWM van der. Chronische-vermoeidheidsyndroom. [LITREF JAARGANG="1997" PAGINA="1507-9"]Ned Tijdschr Geneeskd 1997;141:1507-9.[/LITREF]

Woerden, december 1999,

Kan fijn stof van explosieven mede een verklaring zijn voor het ontstaan van de klachten? Is dit een tot dusver verborgen, nog niet onderkende factor? Explosieven zijn ‘organic energetic compounds’ (OEC's). Ze bevatten veelal nitro-, amine-, azide- en andere stikstofverbindingen, al dan niet in cyclische vorm. De ontwikkeling van deze stoffen gaat nog steeds door, de meest gebruikte, wat oudere, zijn trinitrotolueen (TNT), hexahydrotrinitrotriazine (RDX) en octrahydrotetranitrotetrazocine (HMX). De meeste explosieven zijn toxisch.1 2 Yinon en Marinkas zijn vooral gericht op de munitie-industrie, de besmettingsroutes zijn daar anders en het personeel wordt van tevoren geselecteerd. Yinon noemt bijvoorbeeld Kaganov (1970), die TNT-storingen in het zenuwstelsel bespreekt, voornamelijk bij motorische en sensorische neuronen. Elders noemt Yinon meerdere malen geheugenverlies, hetwelk 1 à 2 maanden aanhield.

In het boek van Marinkas wordt verwezen naar Bucher (1990), die stelt dat veel van de gevallen van TNT-vergiftiging in de Eerste Wereldoorlog toe te schrijven zijn aan een onzuiverheid in het toenmalige TNT, tetranitromethaan. Bij mij is de vraag gerezen of dit niet de initiërende factor is geweest voor ‘shell shock’, door een blijvende verandering in de hersenen, niet zozeer door de ontploffingen van de granaten, maar door de kruitdamp met residu van het explosieve materiaal. Is er een analogie met het feit dat 10% van de marihuanagebruikers verslaafd wordt door een blijvende verandering in hun hersenen? Kunnen OEC's voor blijvende veranderingen in de hersenen zorgen, waardoor de klachten aanhouden?3

Bij opblazen van blindgangers en landmijnen tijdens vredesmissies wordt een deel van het explosieve materiaal chemisch onveranderd als fijn stof weggeblazen.4 Ook tijdens oorlogshandelingen wordt bij ‘gewoon’ gebruik van explosieven een deel als fijn stof weggeblazen; 's nachts wordt dit niet gelijk door zonlicht afgebroken. Zijn de stofdeeltjes van OEC's tijdens oorlogshandelingen en vredesmissies nu kleiner dan de deeltjes die in de munitie-industrie vrijkomen? Zo is bij moderne dieselmotoren het roet niet meer te zien, dit komt vooral omdat de roetdeeltjes kleiner zijn geworden. Roetdeeltjes absorberen schadelijke verbrandingsproducten, zoals polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's). Omdat de grootte van de deeltjes de laatste jaren afneemt, naderen ze een grens waarbij de volksgezondheid in het geding komt. Door hun geringe afmetingen blijven ze nl. in het ademhalingsstelsel hangen.5

Het is nog maar een veronderstelling, maar medici hebben zich tot dusver niet gerealiseerd dat er fijn stof van OEC's gevormd wordt, en de militaire gebruikers hebben geen besef van de mogelijkheid van blijvende veranderingen in de hersenen bij een deel van de personen die aan kruitdampen worden blootgesteld, al dan niet in combinatie met andere factoren.

Een hypothese als deze is sneller geformuleerd dan beantwoord, maar de medici die ik erover gesproken heb, zien het als een nieuw inzicht. Als het als plausibel wordt gezien, is het zaak om na te gaan hoe nieuwe besmettingen kunnen worden voorkomen. Op welk deel van de dag blaast men oude explosieven op, zodat zonlicht het fijne stof al afbreekt? Welke munitiesoorten verspreiden weinig stof? Welke terreinen zijn vervuild met OEC's? Het is aan de medici om uit te maken of er sprake is van een ‘organic energetic compound’-syndroom.

L. Hoek,
Literatuur
  1. Yinon J. Toxicity and metabolism of explosives? Boca Raton: CRC Press; 1990.

  2. Marinkas PL, editor. Organic energetic compounds? Oxford: Nova Science; 1996.

  3. Leshner A. Interview. NRC Handelsblad 1999 23 oktober.

  4. Goad KJW, Halsey DHJ. Ammunition (including grenades and mines). Exeter: Brassey's; 1982. p. 42.

  5. Makkee M. Delta 1999;15:8-9.

Nijmegen, januari 2000,

Hoek vraagt zich af in hoeverre fijn stof van explosieven mede een initiërende factor is bij het ontstaan van klachten na oorlogshandelingen. Soortgelijke suggesties zijn wel eerder gedaan, maar tot dusver is niets aangetoond. Ook in het onderzoek naar het Golfoorlogsyndroom is uitvoerig gekeken naar dergelijke exposities, zonder concreet resultaat.12 Wanneer dergelijk stof een rol speelt, zou men een dosis-responsrelatie verwachten en ook die is tot nu toe niet gevonden. Wat dat betreft kan van de uitzending naar Cambodja worden gesteld dat daar de expositie van de Nederlandse militairen aan stof afkomstig van explosieven relatief gering is geweest. Hoewel de hypothese interessant is, lijkt deze ons minder van toepassing op de Cambodja-gangers.

M. de Vries
P.M.M.B. Soetekouw
L.F.J.M. van Bergen
J.W.M. van der Meer
G. Bleijenberg
Literatuur
  1. The Persian Gulf experience and health. NIH Technology Assessment Workshop Panel. JAMA 1994;272:391-6.

  2. Persian Gulf Veterans Coordinating Board. Unexplained illnesses among Desert Storm veterans. A search for causes, treatment, and cooperation. Arch Intern Med 1995;155:262-8.