Samenvatting
Doel
Inzicht krijgen in het aantal potentiële kandidaten voor een kinderharttransplantatie en de omvang van de donorpool.
Opzet
Retrospectief.
Patiënten en methoden
Uit het patiëntenbestand van de afdeling Cardiologie van het Wilhelmina Kinderziekenhuis te Utrecht werden kinderen geselecteerd die op grond van hun diagnose in aanmerking konden komen voor een harttransplantatie en die waren geboren in de periode 1 januari 1980-31 maart 1998. Dit aantal werd geëxtrapoleerd naar de Nederlandse situatie. Het aantal mogelijke donoren in Nederland werd geschat op basis van gegevens van het transplantatiecentrum verbonden aan het Academisch Ziekenhuis Utrecht over 1993-1997. Door middel van literatuuronderzoek werd een overzicht gemaakt van de in het buitenland behaalde resultaten met kinderharttransplantaties.
Resultaten
Er konden 15 mogelijke kandidaten worden geselecteerd. Dit leidt voor de totale Nederlandse situatie tot een gemiddelde van 5 per jaar. Jaarlijks kwamen 5 harten van kinderen (< 12 jaar) en 11 harten van volwassen donoren met een laag lichaamsgewicht (40-65 kg) ter beschikking. De 5- en 10-jaarsoverlevingspercentages bereiken waarden van respectievelijk 60 en 50, en de morbiditeit lijkt beperkt. De kwaliteit van leven wordt ‘goed’ genoemd.
Conclusie
Op basis van het geschatte aantal kandidaten en donoren en de beschreven operatieresultaten lijkt het technisch gezien haalbaar om voor kinderen met terminaal hartfalen de mogelijkheid van transplantatie te overwegen.
(Geen onderwerp)
Rotterdam, juli 1999,
In hun artikel stellen Raymakers et al. dat harttransplantatie op de kinderleeftijd een te overwegen optie is voor een beperkt aantal patiënten met terminaal hartfalen (1999:1425-8). Tevens pleiten zij voor één centrum waar een harttransplantatieprogramma voor kinderen in nauwe samenhang met een harttransplantatieprogramma voor volwassenen kan functioneren.
Tot onze verbazing wordt in het artikel gemeld dat harttransplantaties op de kinderleeftijd slechts incidenteel zijn toegepast en dat deze behandelingsoptie in Nederland niet in een structurele situatie beschikbaar is. Bij patiënten die op de kinderleeftijd binnen het Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Sophia Kinderziekenhuis onder behandeling zijn vanwege ernstig hartfalen of die hiervoor worden verwezen, al dan niet na chirurgische behandeling van anatomische afwijkingen, wordt zo nodig de optie van harttransplantatie wel degelijk ‘structureel’ overwogen. Zo werden sinds het begin van het harttransplantatieprogramma in Rotterdam 37 kinderen in de leeftijd van 3-18 jaar beoordeeld voor harttransplantatie. Bij 13 patiënten werd ook daadwerkelijk een transplantatie verricht. Over een deel van onze ervaring werd reeds eerder gerapporteerd.1
Wij ondersteunen de stelling van de auteurs dat er geen reden is om bij de behandeling van het ‘hypoplastisch-linkerhartsyndroom’ (HLHS) op de zuigelingenleeftijd harttransplantatie als primaire behandeling uit te voeren, ten eerste omdat de zogenaamde Norwood-strategie vergelijkbare resultaten oplevert en ten tweede omdat het aantal donoren dat voor patiënten met het HLHS in Nederland beschikbaar is, bij lange na niet voldoende is om behandeling van alle patiënten mogelijk te maken. Dit zou leiden tot een onacceptabele sterfte van patiënten die op de wachtlijst staan, terwijl er een geschikt alternatief is.
Tot slot ondersteunen wij de opvatting dat een harttransplantatieprogramma voor kinderen in nauwe samenhang met een bestaand harttransplantatieprogramma voor volwassenen dient te functioneren. Op deze wijze vinden harttransplantaties bij kinderen in Rotterdam thans plaats.
Bogers AJJC, Balk AHMM, Witsenburg M, Mochtar B. Harttransplantatie bij kinderen. Tijdschr Kindergeneeskd 1997;65(Suppl 1):6.
(Geen onderwerp)
Utrecht, september 1999,
In ons artikel wilden wij bepleiten dat harttransplantaties bij kinderen worden uitgevoerd in een gespecialiseerd centrum. Daarbij lijkt een beperking van het aantal centra dat deze kinderharttransplantaties uitvoert zinvol, gezien het te verwachten kleine aantal patiënten dat hiervoor in aanmerking komt. Een concentratie in de beide centra - in Rotterdam en Utrecht - die reeds ervaring met harttransplantaties hebben opgedaan, zowel bij volwassenen als bij een beperkt aantal kinderen, lijkt dan ook voor de hand te liggen. Idealiter zou men moeten kunnen komen tot een structureel samenwerkingsverband van deze twee centra in een kinderharttransplantatieprogramma.