artikel
Dames en Heren,
Een kind met klachten wordt door de moeder, vader of verzorger bij de arts gebracht. Door middel van anamnese en lichamelijk onderzoek gaat deze op zoek naar de ziekte die de klachten van het kind kan verklaren. Vaak zal aanvullende diagnostiek worden verricht, waarna eventueel een behandeling wordt ingesteld. Hiermee is het kind patiënt geworden; de symptomen worden als onderdeel van de ziekte geclassificeerd. Soms blijkt de samenhang tussen symptomen, patiënt en ziekte echter niet zo eenduidig te zijn. Dit wordt gedemonstreerd in de volgende twee ziektegeschiedenissen.
Patiënt A, een meisje, wordt op de leeftijd van 4 jaar voor het eerst opgenomen in verband met dreigende dehydratie ten gevolge van een gastro-enteritis. Als verwekker wordt een rotavirus aangetoond. Patiënte herstelt volledig. Kort na deze periode krijgt zij echter opnieuw klachten van diarree vergezeld van buikpijn, braken en een subfebriele temperatuur. Bij lichamelijk onderzoek en laboratoriumonderzoek worden bij herhaling geen afwijkingen gevonden. De klachten persisteren; de volgende drie maanden wordt uitgebreid onderzoek verricht, waarbij wederom geen afwijkingen worden geconstateerd.
Uit de familieanamnese komt naar voren dat de vader van het patiëntje al langdurig bekend is in verschillende ziekenhuizen vanwege koorts, gewichtsverlies en buikpijn, overigens zonder diarree. Bij coloscopie en in de biopten wordt bij hem een geringe aspecifieke ontsteking gezien, die goed reageert op behandeling met prednison. Gezien de klinische bevindingen bij het meisje en de positieve familieanamnese wordt besloten diagnostisch onderzoek te doen naar inflammatoire darmziekte door middel van echografie van het abdomen, enteroclyse, gastroduodenoscopie, coloscopie en afname van vele biopten. Er worden geen macroscopische afwijkingen waargenomen; de biopten laten een zeer gering aspecifiek diffuus ontstekingsbeeld zien met wat oedeem. Hoewel de bevindingen minimaal zijn, wordt het meisje bij persisteren van de klachten behandeld met mesalazine, zowel oraal als rectaal, omdat een aspecifieke inflammatoire darmziekte wordt vermoed. De klachten verminderen echter niet. Ook toevoeging van prednison en later van antibiotica (aangezien ook gedacht wordt aan bacteriële overgroei als oorzaak van de klachten) heeft geen effect. Gezien het voortduren van de diarree worden na vier maanden feces en urine gescreend op laxantiagebruik; de uitkomst is negatief.
Opvallend is dat de moeder gedurende deze hele periode aandringt op verder onderzoek, met steeds dezelfde vraag: er moet toch een oorzaak zijn van de steeds maar erger wordende diarree van haar dochter? Na ruim een half jaar persisterende diarreeklachten wordt overgegaan op elementaire sondevoeding. Daar de problemen blijven bestaan, gaat men over op totale parenterale voeding. De situatie verslechtert, terwijl een diagnose nog steeds ontbreekt.
Geleidelijk begint op te vallen dat de klachten toenemen als patiëntje thuis is. Wat tegelijkertijd opvalt, is dat gedurende opname van het meisje de moeder een verhoogde lichaamstemperatuur bij haar dochter meet, die vervolgens niet bevestigd kan worden door een verpleegkundige. Opnieuw worden, omdat laxantiamisbruik wordt vermoed, tijdens een ziekenhuisopname urine en feces onderzocht. Als de uitslagen wederom negatief blijken te zijn, worden dezelfde monsters opgestuurd naar een laboratorium elders. Daar wordt uiteindelijk in enkele van de feces- en urinemonsters bisacodyl aangetroffen.
De behandelend arts confronteert de moeder enkele malen met deze bevindingen. Op een gegeven moment bekent zij dat zij haar dochter vrijwel dagelijks meerdere bisacodyltabletten heeft gegeven. Zij is huisvrouw en geeft aan dat zij de dagelijkse scheiding van haar dochter voor de schoollessen niet aankan. Zij kan de scheiding door het ‘ziek-zijn’ van haar dochter voorkomen. De diagnose luidt: ‘Münchhausen-syndroom by proxy’. De diarree verdwijnt en patiëntje gaat over op een normaal voedingspatroon. De hulp van de Raad voor de Kinderbescherming wordt ingeschakeld en de moeder wordt uit de ouderlijke macht ontzet. Uithuisplaatsing van de dochter wordt geregeld. Het vertrouwen van de vader in zijn partner is ernstig geschonden en scheiding van de ouders volgt.
Patiënt B, een jongen, is bijna 1 jaar oud als hij naar een academisch ziekenhuis wordt overgeplaatst in verband met onbegrepen persisterende eosinofilie, koorts en otitis media. Bovendien vertelt de moeder dat haar zoontje de afgelopen maanden meerdere bovensteluchtweginfecties heeft doorgemaakt, die gepaard gingen met kortademigheid. Lichamelijk onderzoek brengt geen afwijkingen aan het licht, afgezien van een wat droge huid met gering eczeem. De elders begonnen behandeling met antibiotica wordt gecontinueerd en het jongetje knapt op.
Tijdens het verblijf op de afdeling blijken er onverwachts incidenten op te treden waarbij het jongetje niet reageert op aanspreken, bleek-cyanotisch is en een tachycardie heeft. Dit is reden om hem continu door middel van een monitor te bewaken, waarbij hij een normale polsslag en een normaal ademhalingspatroon heeft. De incidenten doen zich echter in de daaropvolgende dagen meerdere keren voor op verschillende momenten van de dag; ze hangen niet samen met de voeding en doen zich alleen voor als zijn moeder bij hem aanwezig is. Soms is zelfs masker- en ballonbeademing nodig. Laboratoriumonderzoek kort na zo'n incident laat bij herhaling een ernstige metabole acidose zien (laagste pH-waarde: 7,05; PCO2: 4,7 kPa (35 mmHg); bicarbonaat: 16,4 mmol/l; basenoverschot: -14,0 mmol/l) met een hyperglykemie (tot 12,1 mmol/l) en een hoge lactaatconcentratie (tot 16,2 mmol/l). Opvallend daarbij is dat de patiënt meestal losgekoppeld is van de monitor omdat hij net op dat moment bij zijn moeder op schoot zit.
Men denkt aan obstructieve apnoes op basis van aspiratie bij gastro-oesofageale reflux. Daarom wordt 24-uurs-pH-metrie verricht, maar de uitslag is niet afwijkend. Ook herhaalde slaapregistratie (polysomnografie) en duodenoscopie laten geen afwijkingen zien. Uitgebreid cardiologisch, neurologisch, metabool en beeldvormend onderzoek leveren geen aanknopingspunten op. Medicamenteuze antirefluxbehandeling geeft geen verbetering.
Langzaamaan ontstaat het idee dat hier sprake is van toegebrachte afwijkingen. Het is steeds de moeder die als enige bij de incidenten van haar zoontje aanwezig is en zij blijft aandringen op uitbreiding van diagnostiek. Opvallend hierbij is dat zij nauwelijks ongerustheid uit. Kort na een nieuw incident ziet men in de hoofd-halsregio van patiëntje tot twee keer toe petechiën. De behandelend artsen confronteren de ouders met hun vermoeden van accidentele verstikking. Het kind wordt niet langer alleen gelaten met de moeder en verdere somatische diagnostiek wordt gestaakt. Omdat er sterke aanwijzingen zijn voor het Münchhausen-syndroom by proxy wordt na uitvoerig overleg tussen de behandelend kinderarts, een geconsulteerde kinderpsychiater en het Bureau Vertrouwensartsen besloten tot uithuisplaatsing van het jongetje en tot psychiatrische gezinsbehandeling. Er treden geen nieuwe incidenten meer op.
In 1977 wordt voor het eerst de term ‘Münchhausen-syndroom by proxy’ gebruikt voor het verzinnen en (of) veroorzaken van ziektesymptomen bij een ander.1 In de overgrote meerderheid van de gevallen betreft het een moeder die bij haar kind symptomen van ziek-zijn verzint of zelf veroorzaakt en vervolgens medische hulp vraagt.2 Voor haar hebben interacties met artsen de functie van steun en erkenning bij haar eigen problemen; op deze schadelijke en inadequate wijze tracht zij een psychisch evenwicht te behouden.3
Er is weinig bekend over de incidentie van dit syndroom. In een epidemiologisch onderzoek in Groot-Brittannië werd gekeken naar het vóórkomen van het Münchhausen-syndroom by proxy in combinatie met non-accidentele vergiftiging en verstikking. Men kwam uit op een jaarlijkse incidentie bij kinderen tot 16 jaar van minimaal 0,5/100.000; na onderverdeling naar leeftijd loopt dit bij kinderen in het eerste levensjaar op tot 2,8/100.000.4
Van het Münchhausen-syndroom by proxy zijn tientallen presentatievormen beschreven. Op somatisch gebied zijn er klachten als sufheid, convulsies, braken, diarree en bloedverlies.5-9 Ook psychiatrische ziektebeelden en ontwikkelingsstoornissen zijn beschreven, evenals presentaties buiten medisch gebied, zoals het vals aangeven van seksueel misbruik.10-13
De prognose van de door dit syndroom getroffen kinderen is vooralsnog slecht. De sterfte wordt geschat op ongeveer 10.67 14 Juiste schattingen zijn echter moeilijk omdat er hoogstwaarschijnlijk onderrapportage is. In een aanzienlijk aantal gezinnen waarin het Münchhausen-syndroom by proxy voorkomt, is reeds een kind overleden (in de literatuur worden cijfers genoemd tot 22). Hierbij is dikwijls wiegendood als oorzaak aangegeven.15
Nadat de diagnose gesteld is, blijft een aanzienlijk aantal kinderen slachtoffer van acties van de moeder, ondanks maatregelen voor psychosociale begeleiding en toezicht, al dan niet voortvloeiend uit gerechtelijke uitspraken.16 Er zijn weinig bemoedigende gegevens beschikbaar over geslaagde therapieën bij deze moeders,17 hoewel het recente psychotherapeutische werk van Parnell en Day met daders in een niet-klinische setting enigszins hoopgevend is.18
In de praktijk blijkt dat het vermoeden van het Münchhausen-syndroom by proxy bij de behandelend arts vaak heel laat ontstaat. Uit een onderzoek van 19 gevallen bleek dat het gemiddeld 13 maanden duurde alvorens deze diagnose gesteld werd. De gemiddelde leeftijd van de kinderen op het moment dat het syndroom werd gediagnosticeerd was 3 jaar en 2 maanden.15
Bij het afnemen van de anamnese is de arts grotendeels afhankelijk van het verhaal van de moeder en hij of zij is gewend hierop te kunnen vertrouwen. Het lijkt volkomen onbegrijpelijk dat een zorgzame, warmte-uitstralende moeder haar kind zoiets vreselijks aandoet. Bovendien heeft een arts een hulpverlenend beroep; hij of zij heeft er niet voor gekozen bedrog op te sporen. Door alert te zijn op de alarmsignalen die kenmerkend zijn bij dit syndroom is het mogelijk eerder tot de juiste diagnose te komen (tabel).7
Het is vaak zeer moeilijk de diagnose ‘Münchhausen-syndroom by proxy’ met zekerheid te stellen; het blijft dan bij een sterk vermoeden. Het verkrijgen van een zeer gedetailleerd verslag van de ziektegeschiedenis van de patiënt kan veel bijdragen aan de diagnostiek. Tevens is het nuttig het verhaal van anderen te horen, bijvoorbeeld van de vader of de grootouders. De ziektegeschiedenis van de moeder moet, naast haar sociale en familiaire achtergrond, zoveel mogelijk geverifieerd worden.219 Er moet ook naar de ziektegeschiedenissen van de overige gezinsleden gevraagd worden. Soms kan de diagnose bevestigd worden doordat medicijnen of andere afwijkende stoffen worden aangetoond in bloed, urine of feces. Bij symptomen als verminderd bewustzijn, apnoe of coma moet materiaal verzameld worden voor toxicologische screening. Bij bloedverlies dient het bloed vergeleken te worden met het bloed van de patiënt zelf;2 soms weet de moeder bloedmonsters om te wisselen.
Het verdient aanbeveling het kind gedurende een bepaalde periode gescheiden te houden van de moeder en in haar afwezigheid de ontwikkeling van het ziektebeeld te volgen.2 Deze moeders laten zich echter niet zomaar wegsturen. Het bepalen van een strategie waarin het waarborgen van de veiligheid van het kind vooropstaat en waarbij tevens de waarheid boven tafel moet komen, vergt zodanige deskundigheid en inventiviteit dat het formeren van een multidisciplinair team noodzakelijk is. Kinderarts, verpleegkundige, pedagogisch medewerker, kinderpsychiater/-psycholoog, medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming en politie moeten hier nauw samenwerken. Een regeling voor beperkt bezoek van de moeder aan het kind kan dan vanuit dit team worden gemotiveerd en zo nodig afgedwongen. Op het moment dat men vermoedt dat het Münchhausen-syndroom by proxy in het spel is, moet reeds contact opgenomen worden met de vertrouwensarts, zodat deze in een zo vroeg mogelijk stadium kan adviseren over het te volgen beleid.
Zeer recentelijk werd een Engels onderzoek gepubliceerd waarbij surveillance met een verborgen camera werd toegepast bij 39 kinderen. Alle kinderen werden aangemeld met onbegrepen, kennelijk levensbedreigende gebeurtenissen (‘apparent life-threatening events’ (ALTE's)) waarbij de verdenking was gerezen dat non-accidentele verstikking of een andere vorm van kindermishandeling plaatsvond. Bij 33 kinderen werd een vorm van kindermishandeling vastgelegd; bij 30 van hen was er sprake van bewuste verstikking.20 Deze onderzoeksmethode is binnen het Nederlandse rechtssysteem en de privacywetgeving toegestaan onder welomschreven condities en ze is bij dreigend ernstig nadeel voor het kind aanbevelenswaardig.
Tevens moet er een confronterend gesprek met de moeder plaatsvinden. Het is beter de vader buiten dit gesprek te laten omdat hij veelal niet op de hoogte is van het handelen van de moeder, met als gevolg dat zijn woede en krachtige ontkenning het verdere gesprek kunnen domineren. Dit gesprek dient niet om te bewijzen dat er sprake is van het Münchhausen-syndroom by proxy en om de moeder te beschuldigen van haar daden, maar om met behulp van ondersteuning en begrip te trachten een mogelijkheid te creëren voor verdere gesprekken met de moeder waarin zij haar aandeel kan bekennen en waarin begonnen kan worden met psychiatrische begeleiding.718 19 Succesvolle psychotherapie betrof steeds moeders die tenslotte een eigen aandeel in het ziek-zijn van hun kind bekenden.18
Alvorens tot confrontatie van de moeder met de bevindingen over te gaan moet men, met het oog op adequate hulpverlening, anticiperen op een aantal gevaren. Het team moet gebruik kunnen maken van een onmiddellijk in werking tredende ondertoezichtstelling, zodat de moeder het kind niet meer mee kan nemen. Tevens dreigt er een crisis binnen het gezin en bestaat er een reëel suïcidegevaar bij de moeder.21 Een onveilige thuissituatie zal in vele gevallen een ondertoezichtstelling of een ontheffing van de ouderlijke macht tot gevolg hebben.
Dames en Heren, uiteraard moet het verhaal van een moeder die zich zorgen maakt over haar kind, evenals ‘het moederinstinct’, altijd serieus genomen worden. Er zijn echter grenzen. Er kan sprake zijn van het Münchhausen-syndroom by proxy, waarbij de arts onbewust betrokken raakt in een proces waarin deze mogelijk zelfs meewerkt aan het ziek-maken van het kind, namelijk door het bloot te stellen aan invasieve medische ingrepen of behandelingen. De arts wordt hiermee de bondgenoot van de moeder. Zij krijgt de gewenste aandacht van de medische stand, en het kind is het slachtoffer.
Tijdige herkenning van de alarmsignalen van het Münchhausen-syndroom by proxy kan voorkomen dat een patiëntje verzeild raakt in een langdurig proces van ziekte, onderzoek en behandeling. Bij verdenking moet men als arts niet schromen nader onderzoek te doen om deze diagnose te kunnen stellen of te kunnen verwerpen. Het leven en de toekomst van een kind staan op het spel.
Literatuur
Meadow R. Munchausen syndrome by proxy. The hinterland ofchild abuse. Lancet 1977;ii:343-5.
Meadow R. Management of Munchausen syndrome by proxy. ArchDis Child 1985;60:385-93.
Metz ME. De Münchhausen-moeder. HetMünchhausen-syndroom ‘by proxy’ en de relatie met denagebootste stoornissen. Tijdschrift voor Psychiatrie1989;31:574-86.
McClure RJ, Davis PM, Meadow SR, Sibert JR. Epidemiologyof Munchausen syndrome by proxy, non-accidental poisoning, and non-accidentalsuffocation. Arch Dis Child 1996;75:57-61.
Lesnik Oberstein M. ‘Munchausen syndrome byproxy’ in de kindergeneeskunde.Ned Tijdschr Geneeskd1986;130:221-2.
Meadow R. Munchausen syndrome by proxy. Arch Dis Child1982;57:92-8.
Koopman HM, Feenstra J. Bedrog in de geneeskunde met hetkind als inzet. Het Münchhausen syndroom bij proxy. Een overzicht van deliteratuur. Tijdschr Kindergeneeskd 1988;56:141-8.
Carlson J, Fernlund P, Ivarsson S-A, Jakobsson I, NeiderudJ, Nilsson KO, et al. Munchausen syndrome by proxy: an unexpected cause ofsevere chronic diarrhoea in a child. Acta Paediatr 1994; 83:119-21.
Andersen JM, Keljo DJ, Argyle JC. Secretory diarrheacaused by ipecac poisoning. J Pediatr Gastroenterol Nutr1997;24:612-5.
Fischer GC, Mitchell I, Murdoch D. Munchausen'ssyndrome by proxy. The question of psychiatric illness in a child. Br JPsychiatry 1993;162:701-3.
Marcus A, Ammermann C, Bahro M, Schmidt MH.Benzodiazepine administration induces exogenic psychosis: a case of childabuse. Child Abuse Negl 1995;19:833-6.
Stevenson RD, Alexander R. Munchausen syndrome by proxypresenting as a developmental disability. J Dev Behav Pediatric 1990;11:262-4.
Schreier HA. Repeated false allegations of sexual abusepresenting to sheriffs: when is it Munchausen by proxy? Child Abuse Negl1996;20:985-91.
Anderson J, McKane JP. Munchausen syndrome by proxy. Br JHosp Med 1996;56:43-5.
Schreier HA, Libow JA. Munchausen by proxy syndrome: amodern pediatric challenge. J Pediatr 1994;125:S110-5.
Bools CN, Neale BA, Meadow SR. Follow up of victims offabricated illness (Munchausen syndrome by proxy). Arch Dis Child 1993;69:625-30.
Schreier HA, Libow JA. Hurting for love: Munchausen byproxy syndrome. New York: Guilford Press, 1993:152-62.
Parnell TF, Day OD. Munchausen by proxy syndrome,misunderstood child abuse. Thousand Oaks: Sage, 1998:167-202.
Eminson DM, Postlethwaite RJ. Factitious illness:recognition and management. Arch Dis Child 1992;67:1510-6.
Southall DP, Plunkett MC, Banks MW, Falkov AF, SamuelsMP. Covert video recordings of life-threatening child abuse: lessons forchild protection. Pediatrics 1997;100:735-60.
Skau K, Mouridsen SE. Munchausen syndrome by proxy: areview. Acta Paediatr 1995;84:977-82.
(Geen onderwerp)
Groningen, januari 1999,
Het is zinvol dat de lezers van dit tijdschrift regelmatig gewezen worden op het Münchhausen-syndroom ‘by proxy’. Dit syndroom gedraagt zich, evenals het Münchhausen-syndroom, als een wolf in schaapskleren. De mutilerende handelingen hierbij worden niet als zodanig herkend, aangezien deze veelal geraffineerd worden uitgevoerd door ziekelijk geobsedeerde patiënten. Als klinisch toxicoloog word ik steeds vaker met beide syndromen geconfronteerd.1
De Ridder et al. beschrijven zo'n casus betreffende een 4-jarig meisje bij wie misbruik van laxantia werd vermoed (1998:2769-72). Een urine- en een fecesmonster werden naar het eigen laboratorium opgestuurd ter analyse. Daar kon men niets aantonen. In enkele monsters werd later door een ander laboratorium bisacodyl aangetroffen. Te vaak wordt ons slechts één monster gestuurd ter analyse op laxantia en/of diuretica. Het is van groot belang erop te wijzen dat geneesmiddeltoediening in ditkader veelal niet iedere dag plaatsvindt; derhalve dient men de ochtendurinemonsters van 3 tot 5 dagen (gescheiden) in te sturen ter analyse. De meeste laxantia en diuretica zijn in urine met chromatografische techniek te detecteren. Enkele stoffen, zoals paraffine en magnesium, zijn alleen in feces aan te tonen. Hierbij moet men erop bedacht zijn dat deze onderzoeken nooit geheel sluitend zijn. Laxantia en diuretica die uit kruiden en sorbitol bestaan, zullen bijna altijd analytisch gemist worden.
Uges DRA. Perfect als moordenaar of als toxicoloog [oratie]. Med Contact 1998;53:1130-2.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, januari 1999,
Uit onze klinische ervaring is inderdaad duidelijk geworden dat het noodzakelijk is meerdere monsters van feces en urine van verschillende dagen in te sturen voor een toxicologische scree-ning. Helaas zijn de op de markt beschikbare laxantia en diuretica zeer divers en soms slecht tot niet aantoonbaar, zodat een sluitende analyse hierop niet uitvoerbaar is. Hierdoor is het veroorzakende agens lang niet altijd aantoonbaar en blijft men in grote mate afhankelijk van anamnese en ziektebeloop bij het stellen van de diagnose ‘Münchhausen-syndroom by proxy’.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, maart 1999,
Hoe ernstig de gevolgen van het handelen van de moeder voor een kind kunnen zijn bij het Münchhausen-syndroom ‘by proxy’ wordt op overtuigende wijze door De Ridder et al. beschreven (1998:2769-72). Er kunnen drie aanvullende opmerkingen worden gemaakt.
‘Het is vaak zeer moeilijk de diagnose “Münchhausen-syndroom by proxy’' met zekerheid te stellen; het blijft dan bij een sterk vermoeden’, zo stellen De Ridder et al. Daarnaast mag opgemerkt worden dat de verschijningsvorm van het Münchhausen-syndroom by proxy zeer divers is en een overlap vertoont met verschillende andere vormen van kindermishandeling en afwijkende vormen van medische consumptie.1 Libow en Schreier veronderstellen een continuüm van sterk somatiserende moeders die onschuldige symptomen bij hun kinderen verergeren, via moeders die niet objectiveerbare symptomen naar voren brengen, tot moeders die symptomen fingeren of zelfs actief induceren.2
Kenmerkend is de strijd die door de moeder wordt geleverd voor erkenning van de somatische oorsprong van de klachten. Toch wordt er slechts één kant van het verhaal genoemd wanneer De Ridder et al. stellen dat voor de moeder de interacties de functie van steun en erkenning bij haar eigen problemen hebben. De andere kant van het verhaal is de strijd die artsen (soms daartoe gebracht door de moeder) leveren om aan te tonen dat de klachten een psychische basis en niet een somatische oorsprong hebben.
De door de auteurs genoemde incidentie van 0,5/100.000 bij kinderen tot 16 jaar en 2,8/100.000 bij kinderen in het eerste levensjaar betekent dat in een gemiddelde huisartsenpraktijk (tussen de 2000 en 2500 patiënten) en zelfs in de ambulante geestelijke gezondheidszorg (bij een grote Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (RIAGG) zoals die van Amsterdam Centrum/Oud-West/Noord/Psychiatrisch Ziekenhuis Amsterdam, met in haar verzorgingsgebied 300.000 inwoners en gemiddeld 1000 aanmeldingen per jaar in de leeftijdsgroep van 0 tot 23 jaar) slechts zelden een kind met het Münchhausen-syndroom by proxy gesignaleerd kan worden. In dit verband is het opmerkelijk dat bij aanmeldingen in de ambulante geestelijke gezondheidszorg de mogelijkheid van het vóórkomen van het syndroom vaker wordt verondersteld dan op basis van de hiervoor genoemde incidentie verwacht kan worden. Ondanks de overduidelijke ernst van het syndroom en de risico's voor het kind moet ook het risico van overdiagnose (althans in de ambulante praktijk) in de gaten worden gehouden.
Deze kanttekeningen nemen overigens niet weg dat het Münchhausen-syndroom by proxy een weliswaar weinig vóórkomend, maar zeer ernstig probleem is in de praktijk van de kindergeneeskunde en de kinder- en jeugdpsychiatrie.
Metz ME. De Münchhausen-moeder. Het Münchhausen-syndroom ‘by proxy’ en de relatie met de nagebootste stoornissen. Tijdschrift voor Psychiatrie 1989;31:574-86.
Libow JA, Schreier HA. Three forms of factitious illness in children: when is it Münchausen syndrome by proxy? Am J Orthopsychiatry 1986;56:602-11.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, maart 1999,
Graag willen wij benadrukken dat ook het verergeren van (onschuldige) symptomen bij het kind door de moeder kan leiden tot uitgebreid medisch onderzoek. Dit vormt een belasting voor het kind en kan wederom leiden tot nieuwe klachten, zoals wij in de klinische les hebben aangegeven. De veronderstelling van Libow en Schreier dat het bij het Münchhausen-syndroom by proxy gaat om een continuüm van gedrag van moeders die onschuldige klachten verergeren tot moeders die ernstige klachten induceren, ligt voor de hand, maar is moeilijk te objectiveren.
Het tweede punt dat Beunderman naar voren brengt, betreft de strijd die vanuit de medische professie geregeld wordt geleverd om aan te tonen dat de klacht een psychische basis heeft. Helaas moeten wij constateren dat er dan vaak al een lange weg van medische (over)diagnostiek en (over)behandeling is afgelegd. Geleidelijk ontstaat in dit proces een ‘niet pluis’-gevoel, dat meestal met onmacht gepaard gaat. Een multidisciplinaire benadering bij de herkenning en de aanpak van deze problematiek is daarbij onmisbaar.
Helaas zijn er geen betrouwbare gegevens aangaande de incidentie van het Münchhausen-syndroom by proxy. De door ons aangehaalde incidentiecijfers afkomstig van Meadow uit het Verenigd Koninkrijk vormen slechts een indicatie. Er lijkt bij dit syndroom inderdaad sprake te zijn van een spectrum van klachten waarbij vaak alleen het bekende ‘topje van de ijsberg’ wordt waargenomen. Juist vanwege het feit dat het met zekerheid stellen van deze diagnose zeer moeilijk is, terwijl de gevolgen voor het kind zo verstrekkend kunnen zijn, menen wij dat het risico van overdiagnose niet opweegt tegen het risico van onderdiagnose.