Onderwijs in de geneeskunde: 'Plus ça change, plus c'est la même chose'

Opinie
J. van Gijn
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:1-2
Abstract

Verandering doet leven, maar Trollope tekende al aan dat men de beste koetspaarden daaraan herkent dat zij de wagen ook kunnen tegenhouden wanneer de tocht heuvelafwaarts gaat.1 Zo'n rem wenst men bijvoorbeeld wel eens ziekenhuizen toe die zich in ongewisse fusieavonturen storten of die hun vertrouwde symbolen willen inruilen voor eigentijdse, maar vreugdeloze logo's. Ook geneeskundestudenten hebben volop te maken met allerlei hervormingen, onder meer van hun onderwijs. Zelfs het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG) wisselt in de loop der tijden van gedaante, zij het behoedzaam. Enkele nieuwe initiatieven van de hoofdredactie zijn op de vorming van studenten gericht.

dokter naar de laatste snit?

Wie in de jaren zestig geneeskunde ging studeren in het voetspoor van vader of moeder, had thuis weinig nieuws te vertellen. Natuurlijk was de leerstof uitgebreider dan in de jaren dertig, maar de structuur van het onderwijs was niet veranderd: biologische basisvakken voor…

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Maastricht, januari 1998,

Van Gijn is erg positief over het geneeskundeonderwijs (1998:1-3). Werkzame artsen, aldus Van Gijn, verzuchten nooit iets gemist te hebben in hun opleiding vóór het artsexamen. Zijn werkzame artsen een goede graadmeter? Is de opleiding vóór het artsexamen voor hen niet wat lang geleden? Het lijkt mij meer voor de hand liggen informatie in te winnen bij hen die de studie volgen of zojuist hun artsexamen hebben behaald. Een oplettende luisteraar kan dan vernemen dat de studie,met name tijdens de co-assistentschappen, bitter teleurstelt.

Wat een co-assistent verwacht, is dat nu de theorie in praktijk kan worden gebracht en vooral dat praktische vaardigheden zullen worden onderwezen. Het lijkt er echter op dat niemand zin heeft in co-assistenten. Er zit nauwelijks lijn in het onderwijs, de kwaliteit is volledig afhankelijk van de welwillendheid van de opleider en de taken van de co-assistent blijken zich voornamelijk te beperken tot koffie halen en de statuskar duwen. Wie daarbij inzet toont, krijgt een mooi cijfer. Het is déze kennismaking met menselijk leed die diepe indrukken achterlaat.

Momenteel zijn co-assistentschappen niets meer dan 2 jaar aanwezig zijn. Niets wordt standaard onderwezen, niets wordt standaard getoetst. Ik vind het triest dat een hoogleraar oprecht meent dat ‘attitude’ bijbrengen zo'n beetje het enige is waarin de studie tekortschiet, zolang men nog zonder laboratoriumuitslagen te kunnen interpreteren, zonder een ECG te kunnen lezen, zonder met begrip een lichamelijk onderzoek te kunnen verrichten, kan afstuderen; desnoods cum laude.

Tenslotte denk ik dat het lezen van een boek iets anders is dan het begrijpen van een boek. Zolang er mensen zijn die denken dat het hebben gelezen van een boek kan concurreren met negens voor natuurkunde en scheikunde, is het maar goed dat een loting bepaalt wie de studie geneeskunde mag gaan volgen.

M.A. Kemler

Amsterdam, januari 1998,

Werkzame artsen begrijpen beter dan medisch studenten (en pas afgestudeerden) dat de studie een middel is en geen doel. Verder lijkt collega Kemler het wel bar slecht te hebben getroffen. Zo'n schamper oordeel over alle co-assistentschappen tezamen kan ik mij niet herinneren uit 20 jaar evaluaties, aan 2 faculteiten. De triestheid over mijn wensenlijstje is onnodig, in het licht van wat ik in werkelijkheid daarover schreef. Tenslotte dacht ik bij mijn pleidooi voor het waarderen van humaniora in de vooropleiding natuurlijk niet aan het dor overhoren van boekenlijstjes.

J. van Gijn