Patiëntkenmerken met voorspellende betekenis voor 'verkeerde-bedproblematiek' op de neurologische afdeling van een algemeen ziekenhuis

Onderzoek
E. Hermans
H.W.M. Anten
J.P.M. Diederiks
H. Philipsen
H.W.J.M. Beeren
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:890-4
Abstract

Samenvatting

Doel

Het bepalen van de omvang en de voorspellende patiëntkenmerken van de ‘verkeerde-bedproblematiek’ (het bezetten van ziekenhuisbedden door patiënten die geen medisch-specialistische hulp meer nodig hebben) op de neurologische afdeling van een algemeen ziekenhuis.

Opzet

Prospectief cohortonderzoek.

Plaats

Maaslandziekenhuis Sittard-Geleen (locatie Sittard).

Methode

Gedurende een jaar werd onder het volledige klinische patiëntenbestand van 2 neurologieafdelingen van elke patiënt geregistreerd: hoofddiagnose, leeftijd, geslacht, woonsituatie, lokalisatie van de laesie (bij CVA-patiënten) en ‘verkeerd bed’. Via logistische regressieanalyse werden de voorspellende patiëntkenmerken voor verkeerde bedden vastgesteld.

Resultaten

Er werden 1088 patiënten geregistreerd, van wie 21 met een CVA. Bij 10 van de geregistreerde patiënten was er sprake van een verkeerd bed, van hen had 86 de diagnose CVA. Van alle CVA-patiënten kwam 40 in een verkeerd bed. Van alle voor CVA-patiënten genoteerde verpleegdagen bestond 20 uit verkeerde-beddagen. Bij de CVA-patiënten hingen het geslacht (vrouwen), de leeftijd (≥ 70 jaar), en de lokalisatie van de laesie significant samen met het verkeerde-bedprobleem. De belangrijkste zelfstandige voorspellers van verkeerde bedden waren de diagnose CVA en een leeftijd vanaf 70 jaar.

Conclusies

Neurologische patiënten met een verhoogde kans in een verkeerd bed terecht te komen bevinden zich met name onder de CVA-patiënten. Aangezien 20 van de door CVA-patiënten gegenereerde verpleegdagen verkeerde-beddagen betrof, zijn verkorting van opnameduur en verbetering van thuiszorg gewenst.

Auteursinformatie

E.Hermans, medisch socioloog, Overhoven 126, 6136 EH Sittard.

Maaslandziekenhuis, afd. Neurologie, Sittard.

Dr.H.W.M.Anten, neuroloog; H.W.J.M.Beeren, hoofdverpleegkundige.

Rijksuniversiteit Limburg, facuteit der Geneeskunde, Maastricht.

Dr.J.P.M.Diederiks, medisch socioloog; prof.dr.H.Philipsen, medisch socioloog.

Contact E.Hermans

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Breda, mei 1995,

Onze reactie op het artikel van Hermans et al. is in het kort, dat het een misvatting is te veronderstellen dat ieder ‘blocked bed’ een ‘verkeerd bed’ is; als de verzekering meent dat er in verzekeringstechnische zin een verpleeghuis-indicatie aanwezig is, wil dat immers nog niet zeggen dat dan de medisch-specialistische hulp niet meer nodig zou zijn (1995;890-4). Ook na stabilisatie van het beeld zijn neuroloog, revalidatiearts, internist en cardioloog in medisch-technische zin nog met de patiënt bezig en wordt de neuroloog nog wekelijks, hetzij tijdens zijn visites hetzij tijdens multi-disciplinair overleg met fysiotherapeut, ergotherapeut, logopedist en revalidatiearts, betrokken bij de patiënt. Dit is in neurologische zin niet verkeerd, maar alleen in verzekeringstechnische zin.

Wat gedacht van de familieleden, die toch geregeld willen weten hoe het met hun moeder of vader in dat verkeerde bed is en die van (met name particuliere verzekeringen) te horen krijgen dat hun moeder of vader ‘overgeheveld’ wordt naar het M15-tarief voor het ziekenhuis en dat de medisch specialist niet meer gerechtigd is te declareren?

Het verkeerde van de verkeerde-bedproblematiek is ook dat de neuroloog geacht wordt om vanaf dag 11, of bij sommige verzekeringen vanaf dag 19, de patiënt niet meer te behandelen. De verzekeraars sparen hier veel geld mee uit; er zou immers een kwart miljoen medisch onnodige verpleegdagen worden gerealiseerd, waarvoor de medisch specialist echter nog wel de eindverantwoordelijkheid draagt. Dit is dus een subsidie van de neurologen aan de verzekeraars van 2,5 miljoen gulden, op jaarbasis van het huidige tarief. Gezien de vergrijzende bevolking en het chronische tekort aan verpleeghuisbedden wordt het tijd dat de verzekeraars zich realiseren dat voor nog geen ƒ 10,- liggeld per dag aan de neuroloog uitgekeerd, men verzekerd is tegen nog grotere problemen die deze patiëntenpopulatie heeft of nog kan krijgen.

Is het werkelijk zo dat er vanaf het moment van vaststelling ‘verkeerd bed’ geen medisch-specialistische hulp meer nodig is, zoals Hermans et al. in hun definitie stellen? Volgens mij zouden de Nederlandse neurologen de verpleging bij voorkomende nieuwe problemen eerst in overleg met de medisch adviseur die deze verzekeringstechnische definitie heeft gesteld, moeten laten nagaan of er wel of geen hernieuwde neurologische consultatie noodzakelijk is. Mogelijk kan dit ook eens in een prospectief cohortonderzoek uitgevoerd worden. In dat geval ben ik zeer benieuwd naar de reactie van de Nederlandse (met name particuliere) medisch adviseurs.

J-P.M. Stroy

Sittard, mei 1995,

Dat een ‘blocked bed’ een ‘verkeerd bed’ is, is een kwestie van definiëring en wordt in de literatuur vrij algemeen aanvaard. Of de aanvang van de verkeerde-bedperiode hierbij wordt gemarkeerd door de verzekeraar of – zoals in ons onderzoek – door de medisch specialist, doet in feite niet ter zake. Waar het om gaat, is dat de patiënt uitbehandeld is. Het verkeerde van een verkeerd bed is dan ook vooral dat de patiënt niet de aangewezen zorg ontvangt dan wel niet op de meest aangewezen plaats verblijft. Het door Stroy geuite bezwaar dat de specialist toch bij de patiënt betrokken blijft en zonder vergoeding hiervoor naar deze moet blijven omzien, kan worden opgelost door via een transmuraal protocol de eindverantwoordelijkheid over te dragen aan de huisarts of de verpleeghuisarts. Wellicht heeft dit als gunstig neveneffect dat de problematiek van de patiënt hiermee zodanig onder de aandacht wordt gebracht dat dit leidt tot verkorting van de verkeerde-bedperiode. Een andere methode om deze gewenste reductie van verblijf te bewerkstelligen kan liggen in het opzetten van substitutieprojecten.

E. Hermans
H.W.M. Anten