Samenvatting
Bij 2 patiënten, een man van 19 en een vrouw van 45 jaar, werd rhinorrhoea cerebrospinalis vastgesteld. Dit is een relatief zeldzaam verschijnsel en klinisch vaak moeilijk te onderscheiden van helder nasaal vochtverlies ten gevolge van een rinopathie. Alhoewel de oorzaak meestal eerder traumatisch is, zoals bij de eerste patiënt, kan de oorzaak ook een congenitale afwijking zijn, zoals bij de tweede, of een aandoening met een chronisch verhoogde intracraniële druk. Bij adequate behandeling is de prognose goed. Met de zeer specifieke β-transferrinebepaling kan liquor als zodanig worden aangetoond.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, januari 1995,
Met belangstelling hebben wij de casuïstische mededeling van collega De Jong et al. gelezen (1995;80-3). Wij zijn het volstrekt met de auteurs eens dat de diagnostiek van nasale liquorlekkage met behulp van de β2-transferrinebepaling sterk verbeterd is.
In therapeutisch opzicht is echter ook een belangrijke ontwikkeling te noemen. Het betreft hier de extracraniële transnasale operatieroute ter sluiting van een vastgesteld defect in de schedelbasis van de voorste schedelgroeve en het dak van de sinus sphenoidalis. Via een transseptale, transetmoïdale of transsfenoïdale benadering kunnen schedelbasisdefecten met endoscoop of operatiemicroscoop in beeld gebracht worden. Ter sluiting van het defect kan gekozen worden voor een vrij mucoperiosttransplantaat, dat verkregen wordt van de concha inferior. Endonasaal wordt het transplantaat met fibrinelijm gefixeerd tegen het botdefect aan. Ondersteuning van het transplantaat vindt plaats door middel van neustamponade gedurende 1 week.
Wanneer het schedelbasisdefect zich in het dak van het sfenoïd bevindt, wordt meestal een M. tensor fasciae latae-spierfascie-transplantaat gebruikt. Het volume van het transplantaat en de beperkte ruimte in het sfenoïd zorgen voor goede ondersteuning bij deze plastiek. Externe lumbale liquordrainage vindt plaats gedurende 5 dagen om de liquordruk postoperatief zo laag mogelijk te houden.
In de periode 1993-1994 zijn in onze kliniek 6 patiënten met nasale liquorrhoea via de transnasale route geopereerd. Bij een mediane follow-up-duur van 13 maanden is bij geen van de patiënten recidief-liquorrhoea opgetreden. De transnasale benaderingsweg van de schedelbasis kent een aanzienlijk geringere morbiditeit dan craniotomie en heeft in onze kliniek dan ook de voorkeur wanneer sprake is van liquorlekkage ten gevolge van een laesie van de schedelbasis van de voorste schedelgroeve en het dak van de sinus sphenoidalis.
(Geen onderwerp)
Nijmegen, februari 1995,
Wij danken de collegae Middelweerd en Wolbers voor hun nuttige aanvulling op ons artikel. Aangezien het onze bedoeling was om met name de etiologie, de differentiaal-diagnostiek en de operatie-indicatie bij helder nasaal vochtverlies te bespreken, zijn wij niet verder ingegaan op de diverse chirurgische behandelingsmogelijkheden. Inderdaad is de door hen beschreven transnasale route een waardevolle methode bij de operatieve behandeling van een defect in het voorste deel van de schedelbasis. Desalniettemin heeft bij een aantal patiënten, zoals bij onze patiënte B, een transcraniële route de voorkeur.