Zie ook het artikel op bl. 500.
Dames en Heren,
Hoe vaak zien artsen patiënten met reflexdystrofie binnen enkele dagen? In het algemeen niet zo vaak dat het voor de hand ligt dat heel snel aan de mogelijkheid van deze aandoening wordt gedacht. Als men eraan denkt op het moment dat het beeld volledig ontwikkeld is, is het vaak te laat. In de groep van prof.dr.R.J.A.Goris et al. te Nijmegen ziet men 5 tot 6 gevallen per jaar (schriftelijke mededeling, 1992). Zelf zien wij 3 tot 4 gevallen per jaar en als wij deze getallen extrapoleren naar heel Nederland komen wij toch wel op een honderdtal patiënten.
Goris et al. spreken van een acute fase wanneer patiënten binnen 2 maanden na het trauma gezien worden.1 Hier volgen 3 ziektegeschiedenissen die de indruk versterken dat er een peracute vorm van reflexdystrofie bestaat, die vlot en goed kan beteren bij snelle…
(Geen onderwerp)
Rotterdam, maart 1993,
De klinische les van collega Dammers over peracute reflexdystrofie is van groot belang (1993; 481-3). Immers, de diagnose ‘reflexdystrofie’, wordt nog te vaak niet overwogen, vooral niet na een ogenschijnlijk gering letsel, met soms ernstige gevolgen voor de patiënt. Enkele kanttekeningen dienen echter wel geplaatst te worden.
De conclusie dat aanvankelijk onbewust en later ongewild gedrag gericht op pijnvermijding een belangrijke oorzaak van reflexdystrofie is, wordt onvoldoende gestaafd door de beschreven ziektegeschiedenissen. Integendeel, de gedachte is juist dat overmatig bewegen van de aangedane extremiteit, vooral als dit zeer pijnlijk is, tot intensivering van de klachten leidt.
Het blijkt in de praktijk moeilijk de patiënt dienaangaande instructies te geven. Het advies om te oefenen onder het gebruik van analgetica lijkt in zijn algemeenheid discutabel. Het inschakelen van de aangedane extremiteit dient bij uitstek plaats te vinden onder leiding van een met reflexdystrofie goed bekende (fysio)therapeut, die behalve oefentherapie eventueel sederende technieken zoals bindweefselmassage kan toepassen, teneinde verdere pijnreductie te bereiken.
Gewaakt dient dus te worden voor al te vrijblijvende adviezen door de behandelend arts omtrent de mate van inschakelen van de aangedane extremiteit.
(Geen onderwerp)
Alkmaar, maart 1993,
Ik heb niet proberen duidelijk te maken dat pijnvermijdingsgedrag een oorzaak is van reflexdystrofie, wel dat pijnvermijdingsgedrag en relfexdystrofie vaak samengaan. Wanneer de dystrofieverschijnselen door gepaste therapie in de acute fase gering zijn, en de patiënt ook weet, of kort tevoren heeft geweten, dat er geen parese is, moet er toch wel met nadruk op worden gewezen dat het niet bewegen de genezing vertraagt of onmogelijk maakt. Juist in die fase valt pijnvermijdingsgedrag op en wanneer men de patiënten niet observeert, of niet dagelijks ziet, is een snelle terugval heel wel mogelijk.
In een latere fase van reflexdystrofie dient men veel voorzichtiger te zijn, en dan komen wij in de situatie – dat ben ik geheel met collega Brenner eens – dat men moet vermijden dat de pijn alleen maar gecamoufleerd wordt en dat de patiënt te intensief gaat oefenen. Dan moet er onder nauwkeurig toezicht van ervaren therapeuten en met maatregelen zoals Brenner noemt, voorzichtig geoefend worden.
Geconcludeerd kan worden dat overmatig bewegen van de aangedane extremiteit bij al wat langer bestaande dystrofie niet is aan te raden, vooral niet wanneer oefenen met veel pijn gepaard gaat.