artikel
Zie ook de artikelen op bl. 1905 en 1908.
Veneuze ulceratie is een veel voorkomend probleem in de klinische praktijk. Alhoewel het zeer duidelijk is dat chronische veneuze insufficiëntie de onderliggende oorzaak is, is het precieze pathogenetische mechanisme zeer gecompliceerd, en nog steeds niet helemaal opgehelderd. Sedert 1886, toen John Gay het verband tussen veneuze trombose en ulceratie voor het eerst vrij uitvoerig beschreef,1 zijn verschillende theorieën over de pathogenese van het veneuze ulcus cruris ontwikkeld en er komen nog steeds nieuwe hypotheses bij. Enkele van deze theorieën zijn in chronologische volgorde in de tabel opgenomen.
In dit artikel geven wij een overzicht van de pathogenese en de behandeling van het ulcus cruris venosum.
Pathogenese
Een belangrijke bijdrage in het ontrafelen van de pathogenese was het werk van Browse en Burnand. Maar zelfs hun hypothese, dat de fibrinemanchet rond de capillairen de diffusie van zuurstof blokkeert, is onbevredigend, want het is zeer onwaarschijnlijk dat de vezelachtige structuur van de grote fibrinemoleculen een barrière vormt voor de kleine zuurstofmoleculen. Tijdens een lezing te San Francisco op 8 april 1991 nam Burnand voor het eerst publiekelijk afstand van de fibrinemanchettheorie, maar hij daagde tegelijkertijd de aanwezigen uit om met betere theorieën te komen.16
Onze opvattingen over de pathogenese van het ulcus cruris venosum berusten op klinische observatie en onderzoek, gecombineerd met de inzichten uit de genoemde literatuur. Wij proberen niet te komen met een monocausale theorie maar beschrijven een proces dat opgebouwd is uit vele stappen. De meeste chronische open benen worden veroorzaakt door insufficiëntie van het diepe veneuze systeem, of de perforerende venen. Oppervlakkige veneuze insufficiëntie (ook wel genoemd varicositas) is zeer vaak aanwezig zonder tot ulceratie te leiden.17 Normaal is de druk in het veneuze systeem laag, ongeveer 30 mmHg. Als de diepe of perforerende venen insufficiënt zijn, treedt omkering van de bloedstroom op en kan men een hoge veneuze druk waarnemen, speciaal gedurende contractie van de kuitspieren. Hierdoor ontstaan morfologische veranderingen op capillair niveau, zoals verlenging en dilatatie, lekkage, en zelfs occlusie van capillairen.18-20
Als gevolg van de veneuze hypertensie (40-60 mmHg) treedt er meer vocht uit de capillairen, hetgeen leidt tot pericapillair oedeem. Normaal is de transudatie aan de arteriële zijde van het capillaire netwerk in evenwicht met de resorptie aan de veneuze zijde. Overtollig weefselvocht, met name de eiwitrijke fractie, wordt gedraineerd via de lymfebanen. In geval van veneuze insufficiëntie is dit systeem snel overbelast en raakt het interstitiële weefsel overvol met vocht, afbraakprodukten, vetten en eiwitten.21 Dit stoort de uitwisseling van zuurstof en koolzuur. Oedeem op zich veroorzaakt al een diffusiestoornis, eenvoudig omdat de diffusieafstand voor zuurstof, voedingsstoffen en afbraakprodukten toeneemt.
Door de capillaire lekkage en de verhoogde druk in het capillaire systeem verlaten vele serumeiwitten en zelfs erytrocyten de bloedbaan. De erytrocyten gaan ten gronde, hun ijzerpigment blijft achter in de huid (hemosiderine-pigmentatie). Fibrinogeen polymeriseert buiten de capillairen tot fibrine en kan als een manchet rond de capillairen liggen. Sommigen zien dit als een onbelangrijk epifenomeen, anderen, zoals gezegd, als de oorzaak van veneuze ulceratie.
Het eiwitrijke oedeem in het interstitiële weefsel, en vooral de fibrineafzettingen rond de aangedane capillairen, zouden in een chronische situatie fibroblasten stimuleren en een goede matrix vormen voor collagenisatie, waardoor een ‘georganiseerd’ oedeeem ontstaat. Deze situatie wordt klinisch lipodermatosclerose genoemd. In de aan het onderbeen vaak rigide weefselstructuur, vergelijkbaar met een harnas, kan bij oedeem de weefseldruk gemakkelijk zo hoog kan oplopen, dat vele capillairen dichtgedrukt worden. Het bloed dat nog stroomt, gaat door een beperkt aantal shunts, die niet bijdragen aan de zuurstofvoorziening van de epidermis.
Onlangs hebben wij de transcutane zuurstofspanning gemeten bij 7 patiënten met een veneus ulcus cruris. De zuurstofspanning was in horizontale positie (49 mmHg; SD 7) hoger dan in staande positie, en nam nog aanmerkelijk toe wanneer de patiënten met niet-elastische compressie gingen lopen (63 mmHg; SD 8). Deze van houding afhankelijke veranderingen in zuurstofspanning, die ook door andere onderzoekers gevonden worden,22-24 kunnen niet worden verklaard door het plotseling verdwijnen van de fibrinemanchet, noch door een onmiddellijke afname van het weefseloedeem. Deze veranderingen kunnen alleen maar worden verklaard doordat bij een horizontale positie een onmiddellijk herstel van de bloedstroom in het subepidermale capillaire bed optreedt, veroorzaakt door een abrupt opheffen van de veneuze stuwing; tijdens de veneuze stuwing wordt zuurstof langduriger aan het bloed onttrokken. Sommige onderzoekers suggereren dat er door de vasodilatatie in staande positie een reflexvasoconstrictie optreedt, waardoor de bloedstroom wordt belemmerd.24
Het proces van pericapillaire fibrine-ophoping en fibrosering (lipodermatosclerose) kan vele jaren voortduren zonder dat zich ulcera ontwikkelen. Als extreme vorm van lipodermatosclerose kan men atrophie blanche beschouwen.25 Er is hierbij een grote vermindering van het aantal capillairen, mogelijk als gevolg van microtrombi van rode en witte bloedcellen.26 Bij veel patiënten zou een klein trauma het begin zijn van een ulcus. De omstandigheden zijn zodanig dat het weefsel niet in staat is om dit defect te herstellen. De reeds marginale zuurstofspanning neemt nog verder af doordat bacteriën in de wond zuurstof consumeren. De aanwezigheid van necrotisch materiaal en bacteriën kan tot complementactivatie leiden, hetgeen via chemotactische aantrekking van leukocyten de weefselschade doet toenemen. Macrofagen, die een sleutelpositie innemen bij wondgenezing (figuur), zijn kennelijk niet in staat hun functie naar behoren uit te oefenen.
Therapie
Het proces van weefselherstel kan starten wanneer de patiënt bedrust houdt of wanneer niet-elastische compressie wordt toegepast. De stoornis in de wondgenezing is een tijdelijke en plaatselijke afwijking, patiënten met een veneus ulcus cruris hebben geen gestoorde wondgenezing op andere plaatsen dan de betrokken onderbenen. De zogenaamde gestoorde fibrinolytische activiteit bij patiënten met een veneus ulcus cruris is onzes inziens meer een epifenomeen dan een pathogenetische factor. Naar onze mening zijn (niet ongevaarlijke) preparaten zoals stanozolol dan ook niet geïndiceerd bij de behandeling van het ulcus cruris venosum.
Wanneer het been hoog wordt gelegd, ongeveer tot op het niveau van het hart, of wanneer elastische of niet-elastische compressie wordt toegepast, zien wij dat de normale wondgenezing zich spontaan herstelt. Het enige dat de behandelaars in deze situatie moeten doen, is niet de natuurlijke processen in de weg staan, voorwaarden scheppen voor een goede wondgenezing, en waar mogelijk een aantal stappen in dat proces proberen te versnellen. Deze stappen kunnen zijn:
– débridement (zowel chirurgisch als enzymatisch);
– antiseptische behandeling (met vermijding van cytotoxiciteit);
– het creëren van een optimale omgeving voor lokale wondgenezing;
– stimulatie van de wondgenezing;
– transplantatie;
– preventieve maatregelen.
Débridement
Necrose hindert de wondgenezing en necrotisch materiaal dient verwijderd te worden. Zwart necrotisch materiaal wordt gezien na acute hypoxie, bijvoorbeeld bij arteriële insufficiëntie. Dit kan het beste chirurgisch worden verwijderd. Bij slechte circulatoire verhoudingen kunnen chirurgische ingrepen een uitbreiding van de necrose veroorzaken. Gele necrose wordt veroorzaakt door een geleidelijke en meer chronisch optredende hypoxie, zoals het geval is bij het ulcus cruris venosum. Het necrotisch materiaal bestaat hierbij onder meer uit fibrine, elastine, collageen, cellen en pus. Het kan niet goed verwijderd worden met chirurgische methoden zonder dat gelijktijdig granulatieweefsel wordt beschadigd; men kan eenvoudig geen vat krijgen op het gele beslag. Een efficiënt débridement kan wel worden verkregen met proteolytische enzymen, die eiwitten splitsen in oplosbare peptiden en aminozuren.27
Antiseptische behandeling
In geval van veneuze insufficiëntie is er vaak een overvloedig exsudaat, dat een uitstekende voedingsbodem vormt voor bacteriën. Elk ulcus is gecontamineerd, hetgeen iets anders is dan geïnfecteerd. Infectie uit zich klinisch als roodheid, pijn, warmte en zwelling van de omgevende huid, soms vergezeld van koorts. Bij infectie met bepaalde bacteriën (vooral Streptococcus pyogenes en sommige stammen van Staphylococcus aureus) kan de weefselschade toenemen. In dat geval is behandeling noodzakelijk, bij voorkeur een algemene behandeling. De keuze van antibiotica hangt af van het resistentiepatroon van de bacteriën. In het algemeen is lokale behandeling met antibiotica gecontraïndiceerd vanwege het risico van een slechte penetratie door het necrotisch materiaal in het ulcus. Onder die omstandigheden kunnen bacteriën resistent worden. Bovendien kan lokale toediening van antibiotica leiden tot contacteczeem.
Het gebruik van antiseptische kompressen die bijvoorbeeld 10 povidon-jood-oplossing, 0,1-1 chloorhexidine, 1-2 azijnzuur of andere antiseptische middelen bevatten, is voldoende om de contaminatie met bacteriën terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau.28 Over het algemeen geldt dat antiseptische middelen ook cytotoxisch zijn en de vorming van granulatieweefsel vertragen.29 Een voorbeeld hiervan is waterstofperoxide. De moleculaire zuurstof is niet alleen toxisch voor bacteriën, maar ook voor menselijke cellen. In het algemeen zou men middelen in de wond moeten vermijden die men ook niet in de ogen zou druppelen. Antiseptische oplossingen kunnen worden aangebracht in vochtige kompressen, die ook pus, bacteriën en oplosbare complementen van het necrotisch materiaal absorberen. Bij elke wisseling van de kompressen, gewoonlijk 3 maal daags, zal een deel van het necrotisch weefsel met de gazen mechanisch worden verwijderd.
Optimale omgeving voor lokale wondgenezing
Het therapeutisch effect van occlusie berust op de vochtige omgeving die wordt gecreëerd. Een vochtig milieu is een gunstige conditie voor wondgenezing, dat de voorkeur verdient boven wondgenezing met korstvorming of uitdroging.30 Bovendien wordt aangenomen dat andere fysiologische factoren die de wondgenezing bevorderen door occlusie geoptimaliseerd worden. Tot deze factoren behoren de verbeterde secretie en functie van natuurlijke proteolytische enzymen en groeifactoren, en het verhoogde aantal alsmede de betere mobiliteit en vitaliteit van granulocyten en macrofagen. Het doet er weinig toe of deze occlusieve materialen permeabel zijn voor moleculaire zuurstof of niet.31 Moleculaire zuurstof uit de atmosfeer is van geen belang voor de zuurstofvoorziening in het weefsel. De normale weefsel-oxygenatie vindt plaats via de bloedstroom (hemoglobine). Sommige auteurs menen dat occlusieve materialen die geheel impermeabel voor zuurstof zijn de wondgenezing bevorderen omdat er een grotere gradiënt zou ontstaan tussen de lage zuurstofdruk in de wond en de gezonde omgeving. Zij baseren zich daarbij op experimenteel onderzoek bij konijnen, waaruit blijkt dat een lagere zuurstofdruk de angiogenese stimuleert.32 In de klinische situatie is de zuurstofdruk in de wond echter ook zonder verbandmateriaal laag, onder andere doordat zuurstof geconsumeerd wordt door bacteriën en leukocyten, en niet beïnvloedbaar door de zuurstofdruk van de buitenlucht of al of niet permeabele wondbedekkers.33
Stimulatie van de wondgenezing
Wanneer de bacteriële contaminatie geen problemen veroorzaakt en het necrotisch materiaal verwijderd is, kan alle aandacht worden gericht op de vorming van granulatieweefsel. Onlangs verscheen in dit tijdschrift een overzicht van het effect van verschillende groeifactoren op wondgenezing.34 De meeste onderzoekingen werden uitgevoerd in vitro of in vivo bij dieren. Nog zeer weinig is bekend over de normale fysiologische concentraties van deze factoren in serum of wondvocht, en evenmin over de volgorde en de combinatie waarin deze factoren hun invloed uitoefenen. Wij weten op dit moment niet of er wel omstandigheden bestaan waarbij de concentratie van groeifactoren in een wond gestoord is. Regelmatig worden nieuwe groeifactoren ontdekt en tevens wordt in toenemende mate duidelijk dat cytokinen (met name ook de lymfokinen) belangrijke bijdragen leveren aan het proces van wondgenezing (zie de figuur). Ten slotte wordt ook onderzoek gedaan naar chemische middelen die macrofagen recruteren en stimuleren. Zoals gezegd, spelen macrofagen een belangrijke rol in de wondgenezing.35
Al deze stoffen worden nog in een experimentele fase toegepast. Het is bekend dat sommige combinaties van groeifactoren het proces van wondgenezing kunnen bekorten met ongeveer 1 dag. Wanneer men het totale proces van wondgenezing over een periode van 3 tot 8 weken bekijkt, is een reductie van 1 dag niet erg bevredigend, vooral niet wanneer men bedenkt dat de kosten van een dergelijke behandeling zeer hoog zijn.
Transplantatie
Transplantatie kan het wondgenezingsproces aanzienlijk versnellen.28 Als de ambulante behandeling van het veneuze ulcus cruris met compressietherapie faalt of te lang duurt, is het raadzaam om een huidtransplantatie toe te passen. Hiervoor wordt zowel lichaamseigen als lichaamsvreemde huid toegepast. Autologe transplantaten zijn bijvoorbeeld een vrij transplantaat van gedeeltelijke of van volledige dikte, gekweekte keratinocytenlagen of samengestelde huidequivalenten.3637 Allogene transplantaten kunnen zijn donorhuid, vers, ingevroren of in glycerine, of gekweekte keratinocytenlagen, die zelfs in bevroren toestand uit voorraad geleverd kunnen worden.38 Allogene transplantaten slaan niet aan,39 maar kunnen wel de kwaliteit van het wondbed verbeteren en de epithelisatie vanuit de randen bevorderen.38
Een transplantaat van gedeeltelijke dikte voor een veneus ulcus moet van gaten voorzien zijn om het exsudaat door te laten, en stelt hogere eisen aan het wondbed dan een transplantaat van volle dikte, dat een goed doorverbonden capillair netwerk heeft. Een transplantaat van volledige dikte groeit uit tot een stevige huid, waarin geen blaren ontstaan, omdat de epidermis goed verankerd is aan de dermis (door middel van de dermale papilstructuur, desmosomen en adnexen). De dermis is voorzien van normale capillairen die niet de fragiliteit hebben van de capillairen uit veneuze-hypertensiegebieden of het granulatieweefsel. Een dieper transplantaat van gedeeltelijk dikte kan die voordelen ook bieden, maar laat ernstige littekens achter op de donorplaats in vergelijking met een groot aantal kleine wondjes bij punch-biopttransplantaten van volledige dikte.
In 1989 lukte het in een samenwerkingsverband tussen het Academisch Medisch Centrum en het Medisch Biologisch Laboratorium van TNO voor het eerst een autoloog gekweekt huidequivalent van volledige dikte met succes te transplanteren. De methode werd vergeleken met de routinematig uitgevoerde punch-biopsiemethode met huid van volledige dikte.37 De punch-biopsiemethode was beter wat betreft de snelheid van genezing, en het functionele resultaat. De gekweekte huid had echter niet, zoals bij de punch-biopsiemethode aanvankelijk het geval was, een ‘cobblestone’-uiterlijk, maar een mooi glad oppervlak. Voorts was bij de kweekmethode de donorplaats siechts een 2 cm lang lineair litteken in plaats van meerdere kleine ronde littekens.
Onze persoonlijke voorkeur, na het in klinische onderzoeken vergelijken van alle genoemde methoden,283740-42 gaat nog steeds uit naar een autoloog huidtransplantaat van volledige dikte. Veneuze ulcera getransplanteerd met de punch-biopsietechniek met huid van volledige dikte genezen in 2-3 weken, onafhankelijk van hun afmeting. De punch-biopsiemethode is ook superieur wat betreft de eenvoud van de techniek, zonder uitgebreide steriele methoden, operatiekamer, verpleegkundige assistentie, dure instrumenten of sterilisatiefaciliteiten.
Preventieve maatregelen
Alle genoemde maatregelen en behandelingen zijn van geen belang, wanneer de onderliggende oorzaken niet worden aangepakt. Ter preventie kan niet-elastische of elastische compressie worden toegepast. Afgezien van de compressie beschermen de windsels of kousen ook tegen traumata, die in het algemeen het begin zijn van de ulceratie. Behandeling van veneuze insufficiëntie zal pas echt mogelijk zijn wanneer venekleppen met succes kunnen worden geïmplanteerd. Makkelijk toegankelijke plaatsen voor implantatie van kunstkleppen zijn de liezen en de knieholten, waar respectievelijk de V. femoralis en de V. poplitea aan de oppervlakte komen. Deze implantatie verkeert nog steeds in het experimentele stadium omdat nog veelvuldig trombose ontstaat na het implanteren van de kleppen, als gevolg van de langzame stroom in het veneuze systeem en de ruwe oppervlakten van de vaatbekleding op de plaatsen waar de incisies zijn gemaakt en de hechtingen zijn aangebracht.
Met de huidige therapeutische en preventieve mogelijkheden is het veneuze ulcus geen groot probleem meer, maar slechts een hinderlijke aandoening die, gebruikmakend van genoemde methoden, op zowel voor de patiënt als voor de arts bevredigende wijze kan worden aangepakt.
Literatuur
Gay J. On varicose disease of the lower extremities: Thelettsomian lectures of 1867. London: Churchill, 1868.
Homans J. The aetiology and treatment of varicose ulcersof the leg. Surg Gynaecol Obstet 1917; 24: 300-11.
Linton RR. The communicating veins of the lower limb andthe operating technique for their ligation. Ann Surg 1938; 107:582-93.
Browse NL, Gray L, Larret PM, Morland M. Blood andvein-wall fibrinolytic activity in health and vascular disease. Br Med J1977; i: 478-81.
Burnand KG, Whimster I, Naidoo A, Browse NL. Pericapillaryfibrin in the ulcer bearing skin of the lower leg: the cause oflipodermatosclerosis and venous ulceration. Br Med J 1982; 285:1071-2.
Browse NL, Burnand KG. The cause of venous ulceration.Lancet 1982; 11:243-5.
Fagrell B. Microcirculatory disturbances – thefinal cause for venous leg ulcers? Vasa 1982; 11: 101-3.
Ernst E, Matrai A, Vinnemeier E, Marshall M. Bloodrheology in post-thrombotic syndrome – a pilot study. Phlebology 1986;3: 181-3.
Franzeck UK, Huch R, Bollinger A. Simultane transcutanePO2-Messung und Videomikroskopie bei Patienten mitchronisch-venöser insuffizienz. Vasa 1982; 9: 19.
Thomas PRS, Nash GB, Dormandy JA. White cell accumulationin dependent legs of patients with venous hypertension: a possible mechanismfor trophic changes in the skin. Br Med J 1988; 296: 1693-5.
Coleridge Smith PD, Thomas P, Scurr JH, Dormandy JA.Causes of venous ulceration: a new hypothesis. Br Med J 1988; 296:1726-7.
Ackerman Z, Seidenbaum M, Loewenthal E, Rubinow A.Overload of iron in the skin of patients with varicose ulcers. Arch Dermatol1988; 124: 1376-8.
Burnand K. Etiology and treatment of venous leg ulcers.The Medical Research Forum on Wound Repair, San Francisco, 8 april1991.
Arnoldi CC, Linderholm H. On the pathogenesis of thevenous leg ulcer. Acta Chir Scand 1968; 134: 427-40.
Wenner A, Leu HJ, Spycher M, Brunner U. Ultrastructuralchanges of capillaries in chronic venous insufficiency. Expl Cell Biol 1980;49: 1-14.
Leu HJ, Wenner A, Spycher MA, Brunner U.Veränderungen der transendothelialen Permeabilität als Ursache desOedems bei der chronisch-venösen insuffizienz. Phlebol Proktol 1980; 9:67-73.
Shirley HH, Wolfram CG, Wasserman K, Mayerson HS.Capillary permeability to macromolecules: stretched pore phenomen. Physiol1967; 190: 189-93.
Ryan TJ. Structure and function of lymphatics. J InvestDermatol 1989; 93: 18-24.
Chant A. Tissue pressure, posture and venous ulceration.Lancet 1990; 336: 1050-1.
Nemeth AJ, Falanga V, Alstadt SP, Eaglstein WH. Ulceratededematous limbs: effect of edema removal on transcutaneous oxygenmeasurements. J Am Acad Dermatol 1989; 20: 191-7.
Sarkany I, Dodd HJ, Gaylarde PM. Surgical correction ofvenous incompetence restores normal skin blood flow and abolishes skinhypoxia during exercise. Arch Dermatol 1989; 125: 223-6.
Zabel M, Hettwer H. Zur Pathogenese der Atrophie blanche– histologische und elektronen-optische Untersuchungen. Phlebol Proktol1987; 16: 151.
Franzeck UK, Isenring G, Frey J, Jäger K, Mahler F,Bollinger A. Eine Apparatur zur dynamischen intravitalen Videomikroskopie.Vasa 1983; 12: 233-8.
Westerhof W, Mekkes JR. Krill and other enzymes inenzymatic wound debridement. In: Wadstrom T, Eliasson I, Holder I, Ljungh A,eds. Pathogenesis of wound and biomaterial-associated infections. London:Springer, 1990.
Jansen FC, Westerhof W, Cormane RH. Transplantatie vanautologe huidbiopten: een doeltreffende klinische behandeling van het ulcuscruris. Ned Tijdschr Geneeskd 1986;130: 1230-3.
Brennan SS, Foster ME, Leaper DJ. Antiseptic toxicity inwounds healing by secondary intention. J Hosp Infect 1986; 8:263-7.
Winter GD. Formation of the scab and rate of theepithelialization of superficial wounds in the skin of the young domesticpig. Nature 1962; 193: 293-4.
Varghese MC, Balin AK, Carter DM, Caldwell D. Localenvironment of chronic wounds under synthetic dressings. Arch Dermatol 1986;122: 52-7.
Hunt TK, Dunphy JE, eds. Fundamentals of wound managementin surgery. New York: Appleton-Century-Crofts, 1979.
Hunt TK. The physiology of wound healing. Ann Emerg Med1988; 17: 1265-73.
Dutrieux RP, Ginkel CJW van, Westerhof W. Groeifactorenen de wondgenezing: fictie of realiteit?Ned Tijdschr Geneeskd 1989; 133:1870-2.
Clark RAF. Cutaneous tissue repair: basic biologicconsiderations. J Am Acad Dermatol 1985; 13: 701-25.
Leigh IM, Purkis PE. Culture grafted leg ulcers. Clin ExpDermatol 1986; 14: 399-405.
Mol MAE, Nanninga PB, Eendenburg JP van, Mekkes JR,Westerhof W, Ginkel CJW van. Grafting of venous leg ulcers: anintra-individual comparison between cultured skin equivalents and fullthickness skin punches. J Am Acad Dermatol 1991; 24: 77-82.
Teepe RGC, Koebrugge EJ, Zeeman RJ, Rhee HJ van der,Vermeer BJ. De behandeling van chronische ulcera van de huid metcryogepreserveerde gekweekte allogene epidermistransplantaten.Ned Tijdschr Geneeskd 1990; 134:750-4.
Leigh IM, Purkis PE, Navsaria HA, Phillips TA. Treatmentof chronic venous ulcers with sheets of cultured allogenic keratinocytes. BrJ Dermatol 1987; 117: 591-7.
Korthals Altes-Levy van Vinninghe HR, Faber WR, Oey HB.Transplantatie van huidbiopten als hulpmiddel bij de behandeling vanbeenulcera. Ned Tijdschr Geneeskd1978; 122: 1401-4.
Beretty PJM, Neumann HAM, Janssen de Limpens AMP, CormaneRH. Treatment of ulcers on legs from venous hypertension by split-thicknessskin grafts. J Dermatol Surg Oncol 1979; 5: 966-70.
Janssen de Limpens AMP, Cormane RH, Siddiqui AH.Allotransplantation of cultured human skin. Arch Dermatol Res 1978; 262:323-8.
(Geen onderwerp)
Zwolle, januari 1992,
Het artikel van collegae Westerhof en Mekkes over het veneuze ulcus cruris heb ik met belangstelling gelezen voor zover het handelde over de pathofysiologie van deze aandoening (1991;1900-5). De paragraaf over de chirurgische behandeling kan mijn goedkeuring echter minder wegdragen. Ik wil mij niet begeven op het terrein van de behandeling van veneuze insufficiëntie, omdat ik daarin ook niet goed thuis ben, maar sommige aspecten van de chirurgische wondbehandeling zijn zeker onvoldoende belicht of zelfs onjuist voorgesteld.
Ten eerste wordt als chirurgische voorbehandeling van de wond slechts débridement genoemd. Daaronder wordt het verwijderen van necrose en wondbeslag begrepen. In vele gevallen heeft men echter te maken met een gebied van stugge fibrose onder en rond het ulcus, het gevolg van een dikwijls jarenlange voorgeschiedenis van recidiverende ulceratie en granulatie, oedeem en organisatie hiervan. Wil men een stabiele huidbedekking verkrijgen door transplantaten, dan zal het defect geprepareerd moeten worden door een zo radicaal mogelijke excisie van deze fibrose om het transplantaat op een goed gevasculariseerde en vooral ook zo soepel mogelijke bodem te kunnen aanbrengen.
Ten tweede: een transplantaat van gedeeltelijke huiddikte stelt in genen dele hogere eisen aan het wondbed dan een huidtransplantaat van volledige dikte. Eerder is het omgekeerde het geval. Ook is het vrijwel nimmer nodig daarin gaten aan te brengen. Aangezien een oppervlakkige laag van de dermis deel uitmaakt van het transplantaat, is het stevige grensvlak tussen opperhuid en lederhuid waarover de auteurs spreken in zo'n transplantaat ook aanwezig en is een dergelijke huidbedekking niet kwetsbaar of blaarvormend.
Ten derde laat een lege artis afgenomen huidtransplantaat van gemiddelde dikte, dat goed bestand is tegen normale mechanische belasting, geen ernstige littekens na zoals door de auteurs wordt gesteld. Hoogstens zal er in het donorgebied een klein kleurverschil optreden, en wanneer men hiervoor beducht is, kan een verborgen donorplaats (bijvoorbeeld de bil) worden gekozen. In elk geval is een dergelijke donorplaats minder opvallend dan die van de ‘punch graft’-techniek. In het algemeen wordt mijns inziens een dergelijke techniek als obsoleet beschouwd.
Ten vierde wordt gesteld dat de punch-biopsiemethode goedkoper en met minder uitgebreide steriele voorzorgen kan worden uitgevoerd. Het lijkt er dus op dat men onderscheid maakt tussen steriel, niet steriel en een beetje steriel. Het lijkt juister te stellen dat wanneer men de beschikking heeft over een huidpons en minder ervaring heeft met transplantaten van gedeeltelijke dikte het aanbrengen van huidtransplantaten niet geheel onmogelijk is geworden.
Ten vijfde is naar mijn mening de term ‘gekweekt huidequivalent van volledige dikte’ misleidend. Huid is een orgaan met een duidelijke weefselarchitectuur, waarin opperhuid en lederhuid beide essentiële elementen zijn. Deze structuur is in het laboratorium nog nimmer gereproduceerd. Ook opperhuid gekweekt op een collageen-gel mist een aantal kwaliteiten van het huidtransplantaat. In feite betreft het ook hier een epitheel-transplantaat. Bovendien zal het materiaal beslist niet goedkoper zijn. Het feit dat het kosmetisch resultaat fraaier is dan dat van de punch-biopsietechniek zegt voornamelijk iets over de laatste methode.
Ik vraag mij af, waarom bij de behandeling van de grotere veneuze ulcera niet wordt samengewerkt met de plastisch chirurg of de algemeen chirurg.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, maart 1992,
Gaarne willen wij ingaan op de opmerkingen van collega Dijkstra.
Slechts zelden is er zwarte necrose, als gevolg van acuut weefselversterf, in een ulcus van veneuze oorsprong aanwezig. Derhalve is chirurgisch débridement meestal onnodig en zelfs gecontraïndiceerd, daar de gele necrose moeilijk met scalpel en pincet te verwijderen is zonder dat vitaal weefsel wordt beschadigd. Voor débridement, het verwijderen van gele necrose (bindweefselsepta etc.) en pus staan ons andere methoden ter beschikking, onder andere enzymatisch débridement.1 Excisie van het ulcus en de omgevende fibrotische huid, zoals door Dijkstra voorgesteld, is zeer mutilerend en zal mogelijk nog sneller tot recidieven en verstoring van hemodynamische verhoudingen aanleiding geven. Het transplantaat van gedeeltelijke dikte geeft aanleiding tot een dunne atrofische huid. Transplantatie met punch-biopten van volledige dikte daarentegen geeft een fraaie gedifferentieerde en sterke huid, die tegen een stootje kan.2
Vanwege de veneuze hypertensie zijn de wonden, dus ook de schone, sterk exsudatief. Een transplantaat van gedeeltelijke dikte, dat geen drainagegaten heeft, kan van de wond afdrijven en dus niet aanslaan. Punch-biopten op regelmatige afstand (ongeveer 5 mm) laten voldoende drainage toe. Punch-biopttransplantaten slaan bij veneuze ulcera naar onze ervaring in 90-100% van de gevallen aan. Resultaten van onderzoeken waarbij transplantaten van gedeeltelijke dikte werden gebruikt na radicale excisie van het ulcus laten bij 21% van de gevallen een complete mislukking zien.3 Wij hebben de conservatieve ulcus cruris-behandeling in onze kliniek vergeleken met transplantatie met behulp van transplantaten van gedeeltelijke dikte en punch-biopttransplantaten van volledige dikte over de periode 1973-1983. De punch-biopsiemethode kwam daarbij als beste naar voren.4
Wij zijn het met Dijkstra eens dat een lege artis afgenomen huidtransplantaat van gemiddelde dikte geen ernstige littekens behoort achter te laten, hoewel naar onze ervaring ook hier uitzonderingen de regel bevestigen. Het kosmetisch resultaat van de punch-biopttransplantaten is goed te noemen.4 Ook bij de over het algemeen wat oudere patiënten genezen de punch-biopt-donorplaatsen zeer goed.
De punch-biopsiemethode is zonder twijfel gemakkelijker uit te voeren. Dat doet niets aan de effectiviteit van de methode af. Ook kunnen punch-biopttransplantaten beter tegen de bacteriële contaminatie die er altijd in een chronisch ulcus heerst dan transplantaten van gedeeltelijke dikte. Dat was de reden waarom wij begin jaren tachtig besloten om van de methode met transplantaten van gedeeltelijke dikte af te stappen en alleen met de punch-biopsiemethode verder te gaan. Steriel werken is in geval van een veneus ulcus overigens onmogelijk. Alleen de donorplaats behoeft steriel gehouden te worden.
Wij beschikken ten aanzien van de toepassing van een transplantaat van gedeeltelijke dikte bij ulcera cruris over voldoende ervaring.5
Wij zijn er samen met TNO in geslaagd om een huidequivalent van volledige dikte te kweken en toe te passen bij transplantatie in verband met chronische wonden.6 Dit huidequivalent moet onderscheiden worden van de gekweekte epidermale sheets volgens Howard Green, welke over het algemeen niet aanslaan bij chronische wonden. Het is duidelijk dat de adnexstructuren zoals haren en zweetklieren niet in zo'n huidequivalent van volledige dikte aanwezig zijn. Los daarvan is de architectuur van de huid, blijkens histologische technieken, verrassend compleet.
Dat het kweken van een huidequivalent van volledige dikte in het laboratorium een tijdrovende en kostbare zaak is, spreekt vanzelf. Met een subsidie van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) wordt momenteel gewerkt aan een door ons ontwikkeld concept van de in vivo-kweekmethode, waarbij overigens op plezierige wijze met chirurgen wordt samengewerkt.
Westerhof W, Mekkes JR. Krill and other enzymes in enzymatic wound debridement. In: Wadström T, Eliasson I, Holder I, Ljungh A, eds. Pathogenesis of wound and biomaterial-associated infections. London: Springer, 1990: 179-88.
Vries HJC de, Mekkes JR, Westerhof W, Wildevuur CRH. Biodegradable as dermal replacement in pig model. J Invest Dermatol 1991; 96: 1012.
Ponten B. Plastic surgery treatment of chronic venous ulcers of the leg. Scand J Plast Reconstr Surg 1972; 6: 74-82.
Jansen FC, Westerhof W, Cormane RH. Transplantatie van autologe huidbiopten: een doeltreffende klinische behandeling van het ulcus cruris. [LITREF JAARGANG="1986" PAGINA="1230-3"]Ned Tijdschr Geneeskd 1986; 130: 1230-3.[/LITREF]
Berretty PJM, Neumann HAM, Jansen de Limpens AMP, Cormane RH. Treatment of ulcers on legs from venous hypertension by split-thickness skin grafts. L Dermatol Surg Oncol 1979; 5: 966-70.
Mol MAE, Nanninga PB, Eendenburg JP van, Westerhof W, Mekkes JR, Ginkel CJW van. Grafting of venous leg ulcers: an intra-individual comparison between cultured skin equivalents and full thickness skin punches. J Am Acad Dermatol 1991; 24: 77-82.