Het kennen van de doodsoorzaak van mensen kan van uitzonderlijk belang zijn voor de gezondheid van hen die in leven zijn. Zo weten wij dat het roken van sigaretten longkanker veroorzaakt dank zij een onderzoek uit de vijftiger jaren waarbij de doodsoorzaak van rokende Engelse artsen werd vergeleken met die van niet-rokende collegae. Ook weten wij iets over de mogelijke lange-termijneffecten van lage doses radioactieve straling dank zij Engelse, Amerikaanse en Israëlische onderzoekingen naar de doodsoorzaken van werknemers in de nucleaire industrie en naar de doodsoorzaken van patiënten die voor een ziekte bestraald werden. Ook de effecten van langdurige werkloosheid en sociale ongelijkheid zijn in Engeland via doodsoorzaken onderzocht. Tenslotte zijn doodsoorzaken nuttig om de, zowel positieve als negatieve, lange-termijneffecten van het medische handelen te leren kennen.
In Nederland wordt, evenals in andere landen, de doodsoorzaak van een overledene verzameld door een centrale overheidsinstantie. De arts vult de oorzaak in…
(Geen onderwerp)
Zieuwent, november 1989,
In zijn commentaar pleit collega Vandenbroucke voor een plicht tot openbaarheid van doodsoorzaken en spoort hij de KNMG aan om voorwaarden hierbij ten aanzien van privacy te formuleren, dit alles ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek (1989;2112-4).
In aanvulling hierop zou ik willen pleiten voor vergroting van de betrouwbaarheid van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzamelde overlijdensverklaringen. Zoals bekend, laat deze betrouwbaarheid sterk te wensen over. Bij een plotseling sterfgeval buiten het ziekenhuis zal de (waarnemend) huisarts dikwijls in onzekerheid verkeren omtrent de doodsoorzaak. De – ongetwijfeld juiste – diagnose ‘hartstilstand’ zou dan bijv. ten onrechte een cardiovasculaire doodsoorzaak suggereren.
Een aanzienlijke verhoging van het aantal obducties is noodzakelijk om de door Vandenbroucke genoemde ethische verplichting van alle overledenen aan alle levenden inhoud te geven. Hiertoe zou er op de eerste plaats een uniforme financiële regeling voor obducties en voor transport van de overledene moeten komen zonder dat de nabestaanden hiermee worden lastiggevallen, eventueel via de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Voorts zou wettelijk geregeld moeten worden, dat expliciet toestemming vragen aan de nabestaanden voor een obductie niet langer noodzakelijk is. Wel moet de mogelijkheid blijven om een obductie te weigeren, maar het initiatief hiertoe moet dan uitgaan van de overledene of de familie zelf, vergelijkbaar met het beleid bij bloedtransfusies. Wellicht dat dan de weerstand tegen het organiseren van een obductie, die ik ook vaak ervaar bij specialisten in perifere ziekenhuizen, zal afnemen.
(Geen onderwerp)
Leiden, november 1989,
Gaarne dank ik collega Molleman voor zijn aanvullingen. In het betreffende artikel ben ik inderdaad niet ingegaan op de betrouwbaarheid van de ingevulde doodsoorzaak, en nog minder op de vraag wat feitelijk als doodsoorzaak opgegeven zou moeten worden.
Op dit ogenblik wordt nationaal en internationaal bepleit om de obductie om te vormen tot een instrument van kwaliteitsbewaking – eerder dan het instrument van wetenschappelijke vooruitgang, wat het in vroeger eeuwen was. Het lijkt dan ook logisch dat een ieder die tijdens het leven heeft mogen delen in de verzorging in een welvaartsstaat, daarna passief nog kan bijdragen tot kwaliteitsverhoging van de geneeskunde. In plaats van een ethisch principe dat gebaseerd is op ‘het recht tot weigering’, komt dan het principe dat men de plicht heeft om – tenminste passief – bij te dragen tot de bevordering van de gezondheidszorg.