Behandeling van diabetes mellitus bij ouderen: pil of pen?

Opinie
D.W. Erkelens
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:1107-9

Inleiding

De behandeling met insuline van oudere patiënten met diabetes mellitus wordt dikwijls te lang uitgesteld. Met opzet wordt hier de uitdrukking ‘ouderdomsdiabetes’ vermeden, omdat op oudere leeftijd zowel type II, de niet-insuline-afhankelijke diabetes mellitus, als type I, de insuline-afhankelijke diabetes mellitus, kan ontstaan.1 In het laatste geval is de ontdekking vaak te laat en de prognose daardoor vaak slecht. Een fataal verloop is gerapporteerd bij 43 van de patiënten boven de 50 jaar die werden opgenomen wegens acute ontregeling; dit tegenover 3,4 bij patiënten onder de 50 jaar.2

Voor het ontstaan van beide vormen van diabetes mellitus is een verminderde (type II) of afwezige (type I) functie van de ?-cellen in de eilandjes van Langerhans in de pancreas een voorwaarde. Insulineresistentie alleen zal, bij een goede ?-celfunctie, niet leiden tot hyperglykemie. De ?-celfunctie is heel goed te kwantificeren door meting van C-peptide zowel basaal als 6 minuten…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, afd. Algemene Inwendige Geneeskunde, Catharijnesingel 101, 3511 GV Utrecht.

Prof.dr.D.W.Erkelens, internist.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, juni 1989,

In zijn artikel noemt Erkelens een aantal argumenten voor het gebruik van de insulinepen bij de oudere patiënt met niet-insuline-afhankelijke diabetes melllitus (NIDDM) (1989;1107-9). De in de titel genoemde ‘pil’ staat voor orale bloedsuikerverlagende middelen, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen de sulfonylureumderivaten en het biguanide, metformine. De eigenschappen die Erkelens toedicht aan orale bloedsuikerverlagende middelen, gelden echter alleen voor de sulfonylureumderivaten. Indien rekening wordt gehouden met metformine, verdienen de argumenten insulineresistentie, adipositas en hypoglykemie enige aanvulling. De speciale plaats van metformine in de therapie van NIDDM is uitgebreid beschreven door Van der Kuy.1

Het is duidelijk dat dit farmacon niet kan worden voorgeschreven bij patiënten ouder dan 60 jaar.2 Bij de oudere patiënt met NIDDM ligt de keuze tussen de sulfonylureumderivaten en de exogene insulinetoediening, zodat de getrokken conclusie gehandhaafd blijft.

P.M. Bet
Literatuur
  1. Kuy A van der. Metformine: kind met het badwater weggegooid. Pharm Weekbl 1985; 120: 666-77.

  2. Farmacotherapeutisch Kompas 1988. Amstelveen: Centrale Medisch Pharmaceutische Commissie van de Ziekenfondsraad.

F.A.
van der Sluijs

Leiden, juli 1989,

Collega Erkelens beweert in zijn commentaar dat de insulinepen door de meeste patiënten verkozen wordt boven de spuittechniek (1989;1107-9). In het artikel van Van der Loos daarentegen blijkt volgens recente opgave van de twee pen-producerende insulinefabrikanten dat ca. 40% van de patiënten met van insuline afhankelijke diabetes mellitus gebruik maakt van een pensysteem (1989;1183-4). Hoe moet ik beide beweringen rijmen?

F.A. van der Sluijs
D.W.
Erkelens

Utrecht, juli 1989,

De reactie van Bet op mijn artikel wijst op de waarneming bij zorgvuldig onderzoek dat de onderdrukking van de glucose-uitstroom uit de lever waarschijnlijk de belangrijkste glucoseverlagende werking van metformine veroorzaakt en niet een versterking van de perifere glucose-utilisatie.1 In hoeverre een versterkte insuline-aangifte hiervoor wel of niet verantwoordelijk is, blijft mijns inziens een open vraag. Ik ben op het gebruik van metformine bij oudere patiënten niet ingegaan, mede op grond van de artikelen van Bailey en Campbell.2 In het eerste wordt geconcludeerd dat ‘addition of metformin as a last resort (before insulin therapy) in patients who have failed to improve after dietary counseling and sulphonylurea therapy is generally considered unlikely to be a long term benefit’ en in het tweede wordt de met metformine samenhangende melkzuuracidose nog eens zorgvuldig geëvalueerd. De auteur is van mening dat melkzuuracidose voorkomen kan worden wanneer de dosis beperkt wordt tot 2,5 g en men zich strikt houdt aan de uitsluitingscriteria hepatische of renale functiestoornissen; en strikt let op intercurrente infecties en hartfalen, tijdens dewelke lactaatproduktie verhoogd is. Het is moeilijk om bij ouderen altijd aan deze voorwaarden te voldoen.

De vraag van Van der Sluijs is mijns inziens te beantwoorden door te wijzen op het pas sinds korte tijd beschikbaar zijn van insuline-‘pennen’ en op de relatieve traagheid waarmee nieuwe verworvenheden nu eenmaal doordringen tot de praktijk van alle dag.

D.W. Erkelens
Literatuur
  1. Jackson RA, Hawa MI, Jaspan JB, et al. Mechanism of metformin action in non-insulin-dependent diabetes. Diabetes 1987; 36: 632-40.

  2. Bailey CJ. Metformin revisited: its actions and indications for use. Diabetic Med 1988; 5: 315-20.

  3. Campbell JW. Metformin and the sulphonylureas: the comparative risk. Horm Metab Res 1985; Suppl 15: 105-11.