Samenvatting
Doel
Nagaan of de zorgconsumptie van Marokkaanse of Turkse ziekenfondsverzekerden verschilt van die van autochtone.
Opzet
Retrospectief, transversaal.
Methode
In de database van de zorgverzekeraar Anova (nu Agis) werd gekeken naar zorggebruik wat betreft geneesmiddelen, verwijzingen naar specialisten, ziekenhuisopnamen en fysiotherapie. De gegevens van 22.603 Marokkaanse en 15.190 Turkse verzekerden (‘allochtonen’) uit het bestand van 1999 werden vergeleken met een aselecte steekproef van 17.976 overige verzekerden en getoetst op verschillen na correctie voor verschillen in leeftijd en geslacht.
Resultaten
Allochtonen ontvingen 50 minder fysiotherapie, terwijl het aantal ziekenhuisopnamen niet verschilde van de controlegroep. Het aantal verwijzingen naar de specialist en het aantal voorschriften waren voor Marokkanen hoger, maar het aantal gebruikers was gelijk aan dat in de controlegroep. Turken daarentegen vertoonden een gelijk aantal verwijzingen en minder voorschriften. De verschillen betroffen vooral langdurige fysiotherapie, alsmede verwijzingen naar internisten en gynaecologen. Verschillen in voorschriften waren terug te voeren op specifieke geneesmiddelengroepen. De kosten van de geneesmiddelen voor allochtonen waren per verzekerde lager.
Conclusie
Allochtonen hadden geen hogere zorgconsumptie dan autochtonen en lagere kosten voor geneesmiddelen.
(Geen onderwerp)
Groningen, juni 2004,
In hun onderzoek beantwoorden Smeets en Ros de vraag in hoeverre Marokkaanse en Turkse ziekenfondsverzekerden verschillen in hun zorgconsumptie van autochtone Nederlanders (2004:1243-7). Eén van de parameters die in het onderzoek wordt gebruikt om de zorgconsumptie te evalueren is het aantal verwijzingen naar ziekenhuizen. Aangetoond wordt dat het totale aantal verwijzingen per 1000 verzekerden van Marokkaanse patiënten significant hoger is, terwijl het aantal verwijzingen van Turkse patiënten niet verschilt van controlepersonen. In een tijdperk van schaarste in de zorg en wachtlijsten voor verwijzing naar de tweede lijn is het echter van belang te weten hoe effectief mensen met een mogelijke achterstand in hun gezondheidstoestand van het zorgaanbod gebruikmaken. Mijn vraag aan Smeets en Ros is derhalve of zij het aantal daadwerkelijk geëffectueerde bezoeken aan het ziekenhuis in hun evaluatie van de zorgconsumptie hebben betrokken en wat de verschillen zijn in ziekenhuisbezoek tussen de bestudeerde groepen verzekerden.
(Geen onderwerp)
Utrecht, juli 2004,
In de ‘Tweede nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk’ (NSII) stellen de onderzoekers van het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (NIVEL) dat verschillen in het bezoek aan specialisten tussen allochtonen en autochtonen niet eenduidig zijn.1 De resultaten hangen af van gegevensbronnen en inclusiecriteria waarop de onderzoeken zich baseren. Bij de NSII gebruikte men bijvoorbeeld het door patiënten van 18 jaar en ouder gemelde aantal contacten (bij Marokkanen was dat aantal 446 en bij Turken 595 per 1000). In ons onderzoek werd als aanwijzing dat iemand was verwezen het aantal geregistreerde vergoedingen van het eerste polikliniekbezoek van ziekenfondsverzekerden genomen.
Bij deze bronkeuze spelen twee validiteitproblemen:
– Administratieve fouten. Het daadwerkelijke bezoek aan de specialist en de ingediende vergoeding kunnen discrepanties vertonen (niet komen opdagen, rekening niet ingediend). Aannemelijk is dat deze registratie niet discriminerend is naar etnische groepen en verschillen in onder- en overrapportage neutraliseert.
– Consultfrequentie. Het aantal eerste polikliniekbezoeken geeft geen inzicht in de vervolgconsulten en in het artikel merkten wij al op dat de druk op het spreekuur van huisarts en specialist niet bekend is. Allochtonen, voornamelijk ziekenfondsverzekerden, zouden na het eerste bezoek wel eens vaker voor diagnostiek en behandeling kunnen terugkomen dan autochtonen. Mogelijk is echter ook dat allochtonen vaker afzien van vervolgbehandeling; een fenomeen dat bij fysiotherapie onmiskenbaar bovenkwam.
Naast de cijfers van verwijzingen blijft de frequentie van het ziekenhuisbezoek in ons onderzoek zodoende een onbekende. De vergelijking van de cijfers van het NIVEL en die van ons zou bij Marokkanen en Turken kunnen wijzen op een omgekeerde relatie tussen verwijzen naar en contacten met specialisten. Nader onderzoek naar de behandelingseffectiviteit van patiënten na verwijzing kan dit verhelderen. Belangrijk daarbij is het uitvoeren van correcties voor sociale status, hetgeen een betere waardering van de factor etniciteit (allochtonen vergeleken met autochtonen) als verklarende variabele kan opleveren.
Lindert H van, Droomers M, Westert GP. ‘Tweede nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk’: een kwestie van verschil: verschillen in zelfgerapporteerde leefstijl, gezondheid en zorggebruik. Utrecht, Bilthoven: Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu; 2004. p. 168.