Samenvatting
De behandeling van AIDS-patiënten met zidovudine leidt tot een verbetering van de overlevingstijd. Door de hematologische bijwerkingen van het middel zijn echter dosisreductie en ondersteunende behandeling met bloedtransfusies vaak nodig. In een retrospectief onderzoek werden het zidovudinegebruik en de transfusiebehoefte geanalyseerd bij 27 AIDS-patiënten, die in de periode tussen 1 juli 1987 en 1 juli 1990 in het Academisch Ziekenhuis Utrecht werden behandeld. De aanvangsdosering van zidovudine was 1000-1200 mg per dag per os. Na 2 maanden therapie had 48 van de patiënten minstens één dosisreductie ondergaan, 1 jaar na aanvang was dat bij 85 het geval. Na 1 jaar behandeling had 26 van de patiënten een bloedtransfusie gekregen. De gemiddelde dosering na dosisreductie was 480 mg per dag. Toen 1 jaar was verstreken nadat de diagnose was gesteld en de behandeling met zidovudine gestart, was 81 van de patiënten in leven; na 1,5 jaar was dat 68. In vergelijking met literatuurgegevens is in de onderzochte patiëntengroep het percentage patiënten met dosisreductie hoog; de bloedtransfusiebehoefte is echter aanzienlijk lager. De overlevingstijden na 1 en 1,5 jaar zijn vergelijkbaar met die welke in andere onderzoeken zijn gemeld. Vroegtijdige reductie van de zidovudinedosering met daardoor gemiddeld een lagere dosering dan op dit moment geadviseerd wordt voor de behandeling van patiënten met AIDS, lijkt derhalve effectief te zijn en tot een geringere transfusiebehoefte te leiden.
Reacties