Syndroom van Cushing. I. Nieuwe ontwikkelingen in de diagnostiek

Klinische praktijk
M.O. van Aken
R.A. Feelders
F.H. de Jong
A.M. Pereira
S.W.J. Lamberts
W.W. de Herder
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:2359-64
Abstract

Samenvatting

- De laatste jaren heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan op het gebied van de diagnostiek van het syndroom van Cushing. Enkele oude diagnostische tests zijn door onvoldoende onderscheidend vermogen in diskrediet geraakt, terwijl er ook een aantal nieuwe diagnostische tests beschikbaar is gekomen.

- Tot de nieuwe tests behoren het bepalen van de cortisolconcentratie in middernachtspeeksel en de gecombineerde dexamethason-corticotropine-‘releasing’-hormoon(CRH)-test.

- De hogedosis-dexamethasonsuppressietest en de CRH-stimulatietest blijken onvoldoende onderscheid te kunnen maken tussen de hypofysaire en de ectopische secretie van adrenocorticotroop hormoon (ACTH) en deze tests worden dan ook niet meer voor deze indicatie toegepast.

- Voor ectopische ACTH-producerende tumoren zijn nieuwe beeldvormende technieken beschikbaar gekomen, zoals somatostatinereceptorscintigrafie en positronemissietomografie met 5-hydroxytryptofaan.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:2359-64

Auteursinformatie

Erasmus MC, afd. Inwendige Geneeskunde, sectie Endocrinologie, kamer H-496, Postbus 2040, 3000 CA Rotterdam.

Hr.dr.M.O.van Aken, hr.dr.R.A.Feelders, hr.prof.dr.S.W.J.Lamberts en hr.dr.W.W.de Herder, internisten-endocrinologen; hr.prof.dr.F.H.de Jong, biochemicus.

Leids Universitair Medisch Centrum, afd. Endocrinologie en Stofwisselingsziekten, Leiden.

Hr.dr.A.M.Pereira, internist-endocrinoloog.

Contact hr.dr.M.O.van Aken (m.o.vanaken@erasmusmc.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Rotterdam, december 2006,

Collega Te Raa en Slee benadrukken terecht dat het uitsluiten van exogeen steroïdgebruik, zelfs in de vorm van een eenmalige injectie, van essentieel belang is alvorens verdere diagnostiek te verrichten naar het endogene syndroom van Cushing. In de tests voor het meten van de cortisolconcentratie in serum, speeksel en urine zal in de meeste gevallen geen kruisreactiviteit optreden met exogeen gebruikte steroïden.

Het aantonen van een onderdrukte cortisol- en ACTH-concentratie kan het vermoeden van exogeen steroïdgebruik bevestigen. Van de hypothesen ter verklaring van het soms maandenlang persisteren van het syndroom van Cushing na een eenmalige injectie glucocorticoïden lijken farmacokinetische en -dynamische factoren het relevantst. Continue activering van de glucocorticoïdreceptor is, voorzover wij kunnen nagaan, vooralsnog niet beschreven.

M.O. van Aken
R.A. Feelders
W.W. de Herder