Incidentie en behandeling van prostaatcarcinoom in de regio van het Integraal Kankercentrum Amsterdam, 1989-1994

Onderzoek
O. Visser
S. Horenblas
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1996;140:2627-31
Abstract

Samenvatting

Doel

Inzicht verkrijgen in incidentie en behandeling van het prostaatcarcinoom.

Opzet

Beschrijvend onderzoek op basis van registratiegegevens.

Plaats

Integraal Kankercentrum Amsterdam.

Methode

Uit de regionale kankerregistratie van het Integraal Kankercentrum Amsterdam (Noord-Holland en de zuidelijke IJsselmeerpolders) werden gegevens geselecteerd van alle patiënten met prostaatcarcinoom bij wie de diagnose in de periode 1989-1994 was gesteld en die behandeld waren in een ziekenhuis in de regio. Gegevens uit 1 ziekenhuis werden buiten beschouwing gelaten vanwege incomplete registratie.

Resultaten

Het aantal prostaatcarcinomen steeg met 38 van 671 in 1989 tot 929 in 1994. De mediane leeftijd bij diagnose was 74 jaar. Het aandeel van de gelokaliseerde prostaatcarcinomen bedroeg gedurende de gehele onderzoeksperiode ongeveer 69. Het percentage T1-tumoren en tumoren met een onbekend T-stadium nam af. Het percentage T2- en T3-tumoren steeg aanzienlijk. Het aantal totale prostatectomieën verzesvoudigde tot 88 in 1994. Van de geopereerde patiënten had 77 klinisch een T2-, 11 een T3-tumor. Aan het eind van de onderzoeksperiode was de totale prostatectomie de belangrijkste behandeling voor mannen onder de 60 jaar met een TI2-tumor. Bij een grotere tumor (T3) en in de leeftijdsgroep 60-74 kregen de patiënten vaker radiotherapie. Mannen in de oudste leeftijdsgroep met een gelokaliseerd prostaatcarcinoom werden vooral hormonaal behandeld. Het percentage observaties nam sterk toe met de leeftijd en bij lagere T-stadia.

Conclusie

De sterke stijging van het aantal gediagnosticeerde prostaatcarcinomen in de onderzochte periode is niet beperkt tot vroege stadia. Binnen enkele jaren is de totale prostatectomie tot de belangrijkste behandelingen gaan behoren voor het gelokaliseerde prostaatcarcinoom, vooral bij jongere mannen met een klein prostaatcarcinoom.

Auteursinformatie

Integraal Kankercentrum Amsterdam, Postbus 9236, 1006 AE Amsterdam.

O.Visser, arts.

Nederlands Kanker InstituutAntoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, afd. Urologie, Amsterdam.

Dr.S.Horenblas, uroloog.

Contact O.Visser

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Maastricht, januari 1997,

In hun artikel constateren Visser en Horenblas (1996;2627-31) dat de incidentie van het prostaatcarcinoom in de regio van het Integraal Kankercentrum Amsterdam (IKA) van 1989 tot 1994 is toegenomen met 38%. In tegenstelling tot verscheidene Amerikaanse onderzoekers vinden zij geen verschuiving naar vroegere stadia.

In de regio van het Integraal Kankercentrum Limburg (IKL) is van 1988 tot 1995 eveneens een sterke stijging waargenomen van de incidentie van het prostaatcarcinoom (tabel). In deze 8 jaar steeg het naar de Europese standaardbevolking gestandaardiseerde incidentiecijfer eveneens met 38% van 55,7/100.000 persoonsjaren in 1988-1989 naar 77,1/100.000 persoonsjaren in 1994-1995. In tegenstelling tot de bevindingen van Visser en Horenblas in de IKA-regio blijkt dat in de IKL-regio de stijging van het aantal prostaatcarcinomen bijna volledig verklaard kan worden door een stijging van het aantal gelokaliseerde tumoren. Wanneer men uitgaat van gestandaardiseerde incidentiecijfers bedraagt de stijging van het aantal T4/N+/M1-tumoren (gebaseerd op de klinische TNM-classificatie) in deze periode slechts 6%. De stijging van het aantal T1-3-tumoren (in principe curatief te behandelen) bedraagt daarentegen 68%. De discrepantie tussen de bevindingen in de IKA- en de IKL-regio is vrij groot. Indien de toename van het prostaatcarcinoom verklaard wordt door een toegenomen toepassing van het prostaatspecifiek antigeen (PSA), zou het te verwachten zijn dat de stijging van het aantal prostaatcarcinomen vooral de vroege stadia betreft. Dit is dan ook waargenomen in de meeste Amerikaanse onderzoeken.3-5 Voor het geobserveerde verschil tussen de IKA- en de IKL-regio zijn enkele verklaringen denkbaar. Zo hebben wij alleen gebruikgemaakt van de stadiëring op basis van klinische gegevens. Uit de publicatie van Visser en Horenblas is niet altijd duidelijk in hoeverre gebruikgemaakt is van de pathologische stadiëring. Doordat de pathologische stadiëring bij het prostaatcarcinoom vaak tot een hoger stadium leidt, zou dit een gedeelte van het verschil kunnen verklaren. Verder hebben wij de trends bestudeerd met behulp van gestandaardiseerde incidentiecijfers en niet met behulp van proporties. De stijging van de prostaatcarcinoomincidentie in de IKL-regio blijkt, in tegenstelling tot die in de IKA-regio, nagenoeg geheel toegeschreven te kunnen worden aan de stijging van het aantal gelokaliseerde (curatief te behandelen) tumoren.

L.J. Schouten
L.A.L.M. Kiemeney
V. Zambon
Literatuur
  1. International Union Against Cancer (UICC). TNM classification of malignant tumours. 4th ed. Berlin: Springer, 1987.

  2. International Union Against Cancer (UICC). TNM classification of malignant tumours. 4th rev. ed. Berlin: Springer, 1992.

  3. Schwartz KL, Severson RK, Gurney JG, Montie JE. Trends in the stage specific incidence of prostate carcinoma in the Detroit metropolitan area, 1973-1994. Cancer 1996;78:1260-6.

  4. Stephenson RA, Smart CR, Mineau GP, James BC, Janerich DT, Dibble RL. The fall in incidence of prostate carcinoma. On the down side of a prostate specific antigen induced peak in incidence – data from the Utah Cancer Registry. Cancer 1996;77:1342-8.

  5. Polednak AP. Trends in prostate carcinoma incidence in Connecticut (1988-1994) by age and race. Cancer 1997;79:99-103.