Inleiding
Desensibilisatie (hyposensitisatie ofwel immunotherapie) is een van de oudste behandelingsmethoden van allergische aandoeningen, geïntroduceerd door Noon in 1911. Zij is echter ook regelmatig het onderwerp van, soms verhitte, discussies. De term ‘immunotherapie’ (IT) lijkt wetenschappelijk het meest passend.
Met zijn artikel ‘Desensitisation today – a specialist procedure with few indications’ heeft N.Eiser in de British Medical Journal op uitstekende wijze de huidige stand van zaken omtrent IT gekarakteriseerd,1 en in grote lijnen kan men het met hem eens zijn. De meningen over de waarde en de therapeutische effecten van IT met inhalatie-allergenen lopen uiteen.1-9 De wetenschappelijke waarde van diverse onderzoeken betreffende IT varieert en de resultaten zijn vaak controversieel.124-68 De aard van IT onderging in de loop van de tijd een principiële verandering: uit een algemene anti-allergische therapie, die vroeger op ruime schaal en zonder nuanceringen toegepast werd, is een zeer gespecialiseerde behandelingsmethode…
(Geen onderwerp)
Breda, februari 1991,
Met belangstelling heb ik het interessante commentaar van collega Oei op mijn artikel gelezen.
Ad 1Wat betreft het eerste punt zie ik geen principieel verschil tussen mijn visie en de stellingname van collega Oei.
Ad 2Deze opmerking berust waarschijnlijk op een misverstand. In mijn artikel schreef ik: ‘. .. onzekere therapeutische resultaten (soms kan een uitbreiding van het ziektebeeld na IT optreden, zo kan een patiënt met alleen allergische rhinitis ook astmatische klachten krijgen, of de oorspronkelijke type I-reactie kan veranderen in een type IV-reactie)’. Het geciteerde artikel heeft niet op alle aspecten betrekking, die tussen haakjes genoemd worden.
Ad 3Met deze opmerking van collega Oei ben ik het niet eens, omdat in de door hem geciteerde publikatie van Malling,1 noch elders in de literatuur duidelijk en geloofwaardig werd aangetoond, dat depotextracten minder bijwerkingen hebben dan waterige extracten. In de publikatie van Malling is wel over gemodificeerde extracten gesproken, maar er ontbreken daar bewijzende gegevens. Wat ik in tegenstelling tot collega Oei regelmatig zie, is dat diverse patiënten die bij ons komen en die in het verleden ergens anders met depotextracten behandeld werden, weinig therapeutisch effect vermelden, maar regelmatig over onaangename bijwerkingen klagen.
Ad 4Een lichte lokale reactie op insektesteken vereist geen IT, daarmee ben ik het met collega Oei eens! Wat ik in mijn artikel met een lokale reactie bedoelde, en ik moet toegeven dat ik dit niet helemaal duidelijk formuleerde, waren heftige lokale reacties (bijv. lymfatische reactie of oedeem van gehele ledematen enz.).
Collega Oei schreef dat anafylactische reactie met reanimatie een absolute indicatie voor IT is. Ik ben daarentegen van mening dat er geen absolute indicatie voor IT bestaat, en dat men verplicht is juist strikt individueel en persoonsgebonden risico's en baten ervan af te wegen.
Met collega Oei ben ik het eens dat ook bij kinderen een lichte lokale reactie op wespe- en bijegif geen indicatie voor IT is. Maar waarom hij de leeftijdsgrens van 16 jaar toepast is mij niet duidelijk. In de literatuur wordt deze leeftijdsgrens genoemd, maar nergens ben ik hiervoor een wetenschappelijk gefundeerde motivatie tegengekomen.
Wat betreft voorspelbaarheid van de effectiviteit van IT in het algemeen kan ik, op grond van eigen klinische ervaring, het niet volledig eens zijn met collega Oei. De door hem geciteerde onderzoeken tonen voornamelijk effectiviteit van IT aan, en dat nog voornamelijk van wespe- en bije-IT, en niet zo zeer de voorspelbaarheid van de effecten.
Malling HJ. Immunotherapy; position paper. Allergy 1988; 43 (Suppl 6): 7-33.