Celbiologie in medisch perspectief. X. Signaaltransductie

Klinische praktijk
W. H. Lamers
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1992;136:63-9

De reeds verschenen artikelen uit deze serie zijn gepubliceerd op bl. 1626, 1627, 1725, 1835, 1951, 2064, 2164, 2262, 2365 en 2469 van de vorige jaargang.

Een cel kan de functie van een andere cel beïnvloeden door signalen uit te zenden die door de ontvangende cel ‘begrepen’ kunnen worden: wij spreken dan van prikkeloverdracht of signaaltransductie. Deze informatieve signalen kunnen zowel elektrisch als chemisch van aard zijn. In dit hoofdstuk zal de nadruk op chemische prikkeloverdracht liggen. Chemische signalen kunnen zowel lokaal (paracrien) als op afstand, na transport via de circulatie (endocrien), actief zijn. Overdracht van chemische signalen van de ene cel naar de andere vindt plaats door binding van signaalmoleculen (liganden) aan specifieke receptormoleculen. Door binding van de ligand wordt de receptor geactiveerd, waarna signaaloverdracht kan plaatshebben. Polaire liganden, zoals peptidehormonen, kunnen de celmembraan niet passeren en werken via binding aan receptoren in de celmembraan. Deze binding leidt tot…

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum, Vakgroep Anatomie en Embryologie, Meibergdreef 15, 1105 AZ Amsterdam.

Prof. dr.W.H.Lamers.

Contact prof.dr.J.James

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

N.P.L.G.
Verhoeff

Amsterdam, februari 1992,

In het artikel van Lamers wordt een uitstekend overzicht gegeven van de verschillende aspecten die bij cellulaire signaaltransductie een rol spelen (1992;63-9). Naast de tyrosine-kinase-gekoppelde receptoren, onder andere voor diverse neurotrofe factoren,1 zijn er ook guanylaatcyclase- en proteïne-tyrosine-fosfatase-gekoppelde receptoren. Bovendien breidt de familie der cytokine- en neurokine-gekoppelde receptoren zich snel uit.2 Er zijn nu diverse liganden waarmee men in principe een aantal van de in het artikel genoemde receptoren in vivo kan onderzoeken met ‘single photon emission computerized tomograpy’ of ‘positron emission tomography’.3 Wellicht kan een goede samenwerking van preklinische en klinische wetenschappers leiden tot vraagstellingen voor in vivo-receptor-onderzoek bij de mens die van klinische belang zijn.

N.P.L.G. Verhoeff
Literatuur
  1. Thoenen H. The changing scene of neurotrophic factors. Trends Neurol Sci 1991; 14: 165-70.

  2. Hall AK, Rao MS. Cytokines and neurokines: related ligands and related receptors. Trends Neurol Sci 1992; 15: 35-7.

  3. Verhoeff NPLG. Pharmacological implications for neuroreceptor imaging. Eur J Nucl Med 1991; 18: 482-502.

s-Hertogenbosch, mei 1992,

In zijn brief werpt Salemink de vraag op of de waargenomen oversterfte tijdens de winterperiodes als gevolg van complicaties van influenza niet eigenlijk veroorzaakt zou kunnen zijn door een andere, gelijktijdig optredende oorzaak (1992;802). Uit het rapport Binnenjaarlijkse fluctuaties in de sterfte naar doodsoorzaak blijkt dat zowel influenza als koude (lage temperatuur) de fluctuaties in sterfte beïnvloedt.1 In anderhalve eeuw onderzoek is bij herhaling aangetoond dat influenza onafhankelijk van de buitentemperatuur leidt tot belangrijke oversterfte. Illustratief hiervoor zijn de epidemieën in (sub)tropische landen en de epidemieën van 1918-1919 en 1957,2 die in Nederland ook in de zomermaanden gewoed hebben. Voor alle duidelijkheid: de berekening van influenzaoversterfte, zoals in het proefschrift van Sprenger,3 geschiedt altijd na correctie voor seizoensinvloeden. De berekende oversterfte is dus netto, dat wil zeggen na aftrek van de jaarlijks in de winter terugkerende piek in sterfgevallen. Ook in het genoemde rapport werd nogmaals de noodzaak tot vaccinatie onder de risicogroepen aangetoond. Om de vaccinatiegraad van de risicogroepen te verhogen wordt door de Nederlandse Influenza Stichting dit jaar een voorlichtingscampagne gevoerd met als kern een Postbus 51-televisiespot.

K.P. Bouter
R.J.A. Diepersloot
N. Masurel
M.J.W. Sprenger
Literatuur
  1. Kunst AE, Looman CWN, Mackenbach JP. Binnenjaarlijkse fluctuaties in de sterfte naar doodsoorzaak. Rotterdam: Erasmus Universiteit, Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg, 1991.

  2. Polak MF. Influenzasterfte in de herfst van 1957. [LITREF JAARGANG="1959" PAGINA="1098-109"]Ned Tijdschr Geneeskd 1959; 103: 1098-109.[/LITREF]

  3. Sprenger MJW. The impact of influenza. Rotterdam, 1990. Proefschrift.

Amsterdam, juni 1992,

Collega Bouter et al. stellen mij gerust op het punt van de mogelijke verwarring met seizoensinvloed op de sterfte onder risicogroepen. Zij definiëren het begrip ‘oversterfte’ echter anders dan Meynaar et al. deden in het oorspronkelijk door mij becommentarieerde artikel (1992;168-72). Daar ging het om sterfte tijdens een influenza-epidemie aan andere oorzaken dan influenza en niet om oversterfte als gevolg van complicaties van influenza.

Vaccinatie van risicogroepen beperkt natuurlijk voor de betrokkenen het risico van influenza en de complicaties ervan, maar het verhindert niet het optreden van influenza-epidemieën en wij moeten dus maar hopen dat er een gunstige invloed van zal uitgaan op de steeds gelijktijdig optredende oversterfte aan andere oorzaken.

G.W. Salemink