Inleiding
In Nederland komt bijna de helft van de vrouwen bij wie borstkanker naar aanleiding van symptomen wordt gediagnostiseerd, aan deze ziekte te overlijden.1 In de eerstkomende jaren wordt geen verdere verbetering verwacht in de prognose en de therapeutische mogelijkheden. Systematische vroege opsporing (‘screening’) lijkt de enige manier om de sterfte aan deze ziekte te doen dalen. De beste methode voor dit doel is bevolkingsonderzoek met mammografie.
Internationaal gezien is het debat over de vraag naar de hierbij te hanteren leeftijdsgrenzen nog steeds gaande. Over het nut van deze periodieke screening voor vrouwen ouder dan 50 jaar is men het in grote lijnen wel eens. Zowel de buitenlandse als de Nederlandse onderzoeken geven voor deze leeftijdsgroep een reductie in sterfte aan borstkanker te zien van 20-50 na een follow-up-periode van 5 à 8 jaar. Mammografische screening in de leeftijdsgroep jonger dan 50 jaar is echter controversieel.23 In…
(Geen onderwerp)
Utrecht, juli 1991,
In het artikel van Peer en Verbeek wordt een overzicht gegeven van de reductie van sterfte aan borstkanker, uitgesplitst naar leeftijd ten tijde van de uitnodiging voor het eerste screeningsonderzoek (1991;651-5). Daarin staan voor Utrecht resultaten voor de leeftijdsgroep 50-64 jaar. Inmiddels zijn er echter ook gegevens beschikbaar gekomen over jongere vrouwen. Het DOM-project is namelijk een aantal jaren geleden uitgebreid met jongere geboortencohorten, te weten vrouwen van 40-49 jaar bij onderzoek. In de tabel worden uitkomsten van alle eerste mammaonderzoeken in het kader van het DOM-project gegeven. Hierin zijn de genoemde cohorten opgenomen.
De uitkomsten zijn in overeenstemming met de conclusies van Peer en Verbeek en van De Koning et al.:1 bij jongere vrouwen is niet alleen de ‘opbrengst’ beduidend lager, ook de voorspellende waarde van een positieve testuitslag is minder. Dat houdt in dat er (relatief gezien) meer negatieve bijeffecten zijn op jongere leeftijd. Deze uitkomsten hebben niet alleen een ongunstige invloed op het gehoopte effect op de sterfte (zo dit er al komt), maar ook op de kosten. Een kosten-effectiviteitsanalyse, zoals reeds is uitgevoerd voor de leeftijd van 50-69 jaar, zou voor vrouwen jonger dan 50 jaar weleens negatief kunnen uitvallen. In het eindrapport van de kosten-effectiviteitsanalyse van bevolkingsonderzoek naar borstkanker is, gebruik makend van buitenlandse gegevens, deze leeftijdsgroep als variant meegenomen.2 De vergelijking van de kosten per gewonnen levensjaar viel hierbij sterk in het nadeel van de 40-49-jarige vrouwen uit. Mocht ondanks lage verwachtingen worden besloten een proefproject voor de leeftijd 40-49 jaar te verrichten, dan dient hieraan meteen een kosten-effectiviteitsanalyse te worden gekoppeld.
Koning HJ de, Boer R, Maas PJ van der, et al. Effectiviteit van bevolkingsonderzoek naar borstkanker; sterftereductie in binnen- en buitenland. Ned Tijdschr,Geneeskd 1990; 134: 2240-5.
Koning HJ de, Ineveld BM van, Oortmarssen GJ van, et al. De kosten en effecten van bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Eindrapport. Rotterdam: Erasmus Universiteit, 1990.