Beleid bij psoriasis in de huisartspraktijk nu meer in overeenstemming met de standaard van het Nederlands Huisartsen Genootschap

Onderzoek
G.A. Donker
M. Foets
P. Spreeuwenberg
G.Th. van der Werf
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:1379-83
Abstract

Samenvatting

Doel

Onderzoeken van de incidentie van psoriasis en van eventuele veranderingen in het beleid bij psoriasis in de huisartspraktijk na het uitkomen van de standaard ‘Psoriasis’ van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG).

Opzet

Secundaire gegevensanalyse.

Plaats

Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (NIVEL), Utrecht.

Methode

Gegevens over de incidentie van psoriasis en over het beleid van huisartsen werden verzameld uit een bestand van vóór het opstellen van de NHG-standaard ‘Psoriasis’ in 1994, namelijk uit de ‘Nationale studie van ziekten en verrichtingen in de Nederlandse huisartspraktijk’ (NS; 1987/'88), en uit een later bestand, het ‘Registratienetwerk Groningen’ (RNG; 1995).

Resultaten

In de NS waren er 106 nieuwe patiënten met psoriasis (incidentie: 1,3/1000/jaar; 95-betrouwbaarheidsinterval (95-BI): 1,2-1,4) en in het RNG 24 (incidentie: 1,2/1000/jaar; 95-BI: 0,7-1,9). In totaal waren er in de NS 466 patiënten met psoriasis en in het RNG 125. Het aantal verwijzingen naar de dermatoloog bij psoriasis was in 1995 gehalveerd (7,2) ten opzichte van 1987/'88 (14,4; p < 0,05). De meest voorgeschreven dermatologica bij psoriasis waren in 1995 de corticosteroïden van klasse 3 (32,8; in 1987/'88: 28,5), doch de toename was sterker bij corticosteroïden van klasse 2 (29,6; in 1987/'88: 16,0; p < 0,001) en klasse 4 (16,0; in 1987/'88: 8,8; p < 0,05).

Conclusie

De incidentie van psoriasis in de huisartspraktijk was tussen 1987/'88 en 1995 niet veranderd. Zowel het verwijspatroon als de behandeling is meer in overeenstemming gekomen met de richtlijnen van de standaard ‘Psoriasis’ van het NHG.

Auteursinformatie

Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (NIVEL), Postbus 1568, 3500 BN Utrecht.

Mw.G.A.Donker, huisarts-epidemioloog; mw.dr.M.Foets, medisch socioloog; drs.P.Spreeuwenberg, psycholoog; dr.G.Th.van der Werf, huisarts.

Contact mw.G.A.Donker

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

P.C.M.
van de Kerkhof

Nijmegen, september 1998,

Onlangs verscheen in dit tijdschrift een artikel van Donker et al. over het beleid bij de behandeling van psoriasis (1998:1379-83), refererend aan de standaard van het Nederlands Huisartsen Genootschap.1 Enerzijds is het van belang om de methode van deze analyse aan de orde te stellen, anderzijds dient de aandacht gevestigd te worden op enige belangrijke innovaties die in het betreffende artikel in het geheel niet vermeld zijn.

De verandering van het voorschrijfgedrag die in het artikel beschreven wordt, roept vragen op. Sterker nog, ze is zorgwekkend. Het gegeven dat anno 1995 door de Groningse huisartsen meer corticosteroïden voor psoriasis zijn voorgeschreven dan in 1987/'88 landelijk gebruikelijk was, betekent bepaald geen verbetering. De bijwerkingen van de uitwendige corticosteroïden zijn genoegzaam bekend: atrofie van de huid met striaevorming, onderdrukking van de bijnierfunctie, snelle recidieven van de psoriasis met ‘rebound’-effect en dermatitis perioralis zijn de bekendste bijverschijnselen.

In het laatste decennium zijn belangrijke innovaties in de behandeling van psoriasis bereikt. Sommige van deze innovaties zijn wel in de ons omringende landen beschikbaar als routinebehandeling, maar nog niet in Nederland, bijvoorbeeld de therapie met het lokale retinoïd tazaroteen en die met het lokale vitamine-D3-analogon tacalcitol. Een aantal belangrijke nieuwe behandelingen is in het laatste decennium wel ter beschikking gekomen, ook voor de Nederlandse patiënt met psoriasis.

Het vitamine-D3-analogon calcipotriol is als zalf beschikbaar sinds 1992 en het wordt frequenter voorgeschreven dan welk lokaal corticosteroïdpreparaat dan ook. Thans is calcipotriol niet alleen als zalf, maar ook als crème verkrijgbaar. Onderzoek heeft uitgewezen dat deze behandeling bij langetermijntoepassing geheel veilig is. De effectiviteit is te vergelijken met die van een klasse-3-corticosteroïd. Het grote voordeel is dat bij calcipotriolbehandeling de bekende corticoïdbijwerkingen niet optreden.

Ditranol is reeds vanaf 1914 toegepast bij de behandeling van psoriasis. Het gebruik van een crème als ‘korte contacttherapie’ vormt een effectief behandelprincipe, dat echter niet door de huisarts, maar door de dermatoloog dient te worden toegepast omdat nauwlettende individuele aanpassingen van de concentraties nodig zijn.

De ultraviolet(UV)-B-fototherapie is verbeterd met de introductie van het smalspectrum-UV-B met een maximumgolflengte van 310 nm. Dergelijke innovaties dragen bij tot een betere zorg voor patiënten met psoriasis. Psoriasis is een veelvoorkomende aandoening. Het chronische karakter van de huidverschijnselen vormt een omvangrijk maatschappelijk probleem.

Voor een overzicht van de behandeling van psoriasis wordt de lezer verwezen naar een recente publicatie.2

P.C.M. van de Kerkhof
Literatuur
  1. Lantinga H, Ek JW, Nijman FC, Antonietti-Barels IH, Nijssen JP, Bos D, et al. NHG-standaard Psoriasis. Huisarts Wet 1994;37:111-9.

  2. The management of psoriasis. Clin Dermatol 1997;15:667-834.

Utrecht, oktober 1998,

De reactie van een specialist op het gebied van psoriasis wordt bijzonder gewaardeerd. Het doel van ons artikel was na te gaan in welke mate de standaard ‘Psoriasis’, uitgebracht door het Nederlands Huisartsen Genootschap in 1994, verandering gebracht heeft in het beleid van de huisarts ten aanzien van psoriasis. De door Van de Kerkhof beschreven innovaties kwamen in het artikel wel degelijk aan de orde, zowel in de inleiding als bij de beschrijving van de resultaten. Ze behoren echter volgens de standaard tot de derde en vierde keus.1 De eerste keus is een klasse-3-steroïdzalf bij volwassenen en een klasse-2-preparaat bij kinderen en op het gelaat bij volwassenen. Uit het artikel blijkt dat huisartsen met de richtlijnen klaarblijkelijk goed uit de voeten kunnen. Bij meer dan 60&percnt; van de patiënten wordt een klasse-2- of -3-corticosteroïdzalf voorgeschreven. Psoralenen en antranolderivaten worden bij 5,6&percnt; van de patiënten voorgeschreven. Uit de reactie van Van de Kerkhof blijkt het verschil tussen de psoriasispatiëntengroep die de huisarts behandelt en de sterk geselecteerde groep psoriasispatiënten die de dermatoloog ziet. Bij de mildere vormen van psoriasis zijn corticosteroïdzalven vaak effectief en de huisartsen weten de bijwerkingen beperkt te houden door de patiënten hierop te controleren en hen te instrueren omtrent intermitterend gebruik. Geen middel is zonder potentiële bijwerking. De mogelijke huidirritatie en verkleurende werking op de huid en op textiel van ditranol en calcipotriol dienen hier dan ook niet onvermeld te blijven. Kosten spelen eveneens een belangrijke rol bij het voorschrijven in de huisartspraktijk. Het is prettig dat er voor patiënten die dat nodig hebben, innovatieve duurdere therapieën beschikbaar zijn. Wij hebben echter bij het bestuderen van de literatuur geen aanleiding gezien de in 1994 uitgebrachte standaard van het Nederlands Huisartsen Genootschap als obsoleet te beschouwen.

G.A. Donker
M. Foets
P. Spreeuwenberg
G.Th. van der Werf
Literatuur
  1. Lantinga H, Ek JW, Nijman FC, Antonietti-Barels IH, Nijssen JP, Bos D, et al. NHG-standaard Psoriasis. Huisarts Wet 1994;37:111-9.