Dames en Heren,
Hoofdpijn is een veelvoorkomende klacht: ruim driekwart van de bevolking heeft wel eens hoofdpijn gehad,12 en ongeveer 15 van deze groep consulteert hiervoor de huisarts. 2 Zelden heeft de hoofdpijn een ernstige oorzaak en het is aan de huisarts om de patiënten te selecteren die een ernstige neurologische aandoening kunnen hebben. Ook bij ontbreken van een gedaald bewustzijn of focale uitvalsverschijnselen kan een ernstige neurologische aandoening aan de hoofdpijn ten grondslag liggen. Bij het vermoeden daarvan is de ontstaanssnelheid van de hoofdpijn een belangrijk gegeven. Een (per) acuut begin van ongebruikelijke, hevige hoofdpijn suggereert een intracraniële bloeding, maar kan eveneens een teken zijn van andere acute neurologische ziektebeelden. In deze les bespreken wij een aantal patiënten met verschillende - meest ernstige - oorzaken van acute hoofdpijn.
Patiënt A, een man van 31 jaar, kreeg 's avonds, tijdens het douchen, plots in één tel hevige pijn…
(Geen onderwerp)
Bilthoven, maart 1999,
Hopelijk kunnen de behandelaars van patiënt B, genoemd in het artikel van Linn et al. (1999:545-50), een betere reden aanvoeren dan ‘het was een zaterdag’ om het uitstellen van beeldvormend onderzoek en adequate therapie bij deze letterlijk doodzieke patiënte te verklaren. Aangezien de verwijzende huisarts opmerkte dat tijdens het onderzoek de dysfasie steeds erger leek te worden en aangezien men bij de aankomst van patiënte in het ziekenhuis naast een ernstige dysfasie nu ookeen rechtszijdige verlamming constateerde, was er bij deze patiënte bepaald geen sprake van een stabiele toestand. Naast de gronden om bij deze patiënte slechts de antistollingsbehandeling te couperen en vooralsnog af te zien van beeldvormend onderzoek en verdere therapie, interesseren mij in het bijzonder de medisch-ethische overwegingen die tot dit handelen hebben geleid. Het resultaat van het gevoerde beleid is bepaald niet bemoedigend. Een voordien nog volledig zelfstandig functionerende bejaarde slijt thans haar laatste jaren in een verzorgings- of verpleeginrichting.
Tenslotte waag ik het de vraag te stellen of het beleid in het betrokken ziekenhuis hetzelfde zou zijn geweest bij een patiënt(e) ‘in de bloei van zijn/haar leven’.
(Geen onderwerp)
Utrecht, april 1999,
Collega Rosinga heeft gelijk als hij stelt dat er bij patiënt B geen sprake was van een stabiele situatie en dat het onjuist was om het beeldvormend onderzoek bij deze patiënte uit te stellen tot na het weekend. Wij zijn in die beginfase niet betrokken geweest bij de behandeling van deze patiënte; waarschijnlijk is de veronderstelling van de behandelend clinicus geweest dat het bij haar ging om een primair intracerebraal hematoom, met als consequentie dat een operatieve behandeling in een dergelijke situatie niet goed mogelijk was. Het doel van ons artikel was juist een overzicht te geven van de verschillende oorzaken van acute hoofdpijn, omdat de meeste onderliggende aandoeningen wel behandelbaar zijn.