Een artikel elders in dit tijdschrift geeft een overzicht van de diagnostiek en behandeling van het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS).1 Uiteraard is het van groot belang om de chronische gevolgen van de Q-koortsuitbraak in Nederland te onderkennen en onder de aandacht te brengen. Dat geldt met name voor chronische infecties bij patiënten met vaat- of hartklepprotheses. De vraag is er echter of er behoefte is aan weer een nieuwe naam voor patiënten met klachten van chronische vermoeidheid.
Een lange rij
Coxiella burnetii, het micro-organisme dat Q-koorts veroorzaakt, sluit aan in een lange rij van mogelijke infectieuze oorzaken voor chronische vermoeidheid, waarbij een relatie met vermoeidheid meer of minder duidelijk is aangetoond. Borrelia burgdorferii, het Epstein-Barrvirus, het xenotroop muizenleukemie gerelateerd virus (XMRV), andere muizenleukemievirussen en Legionella pneumophila; het is slechts een greep uit de micro-organismen waarvan eerder is gezegd dat ze na een infectie vermoeidheid tot gevolg kunnen hebben…
Vermoeidheid na Q-koorts: oud en nieuw samengevat
Namens de leden van de landelijke werkgroep Q-koortsvermoeidheidssyndroom reageren we op het commentaar van collegae Oosterheert, Kampschreur en Hoepelman (Ned Tijdschr Geneeskd. 2012;156:A5474). De auteurs vragen zich af of er behoefte is aan een “nieuwe naam” voor chronische vermoeidheidklachten na een acute Q-koortsinfectie (QVS). Het betreft hier echter geen “nieuwe naam”, dit is de letterlijke vertaling van een sinds 1996 internationaal ingeburgerde term: “Q fever fatigue syndrome” (QFS) [1]. Zoals we eerder al beschreven, heeft de kwaliteit van leven op de lange termijn een negatieve correlatie met de ernst van de initiële infectie. De rol van C. burnetii in het bepalen van de duur van de klachten na een doorgemaakte infectie, blijft onduidelijk, waarbij disfunctionele celgemedieerde immuniteit een rol zou kunnen spelen [2]. Het aangehaalde onderzoek over Legionella pneumophila concludeert dat geen uitspraken gedaan kunnen worden of L. pneumophila zelf verantwoordelijk is voor langdurige klachten. Bij het opstellen van de richtlijn is overigens gezocht naar literatuur over behandeling van vermoeidheid na legionellose, maar die is niet beschikbaar. De onterechte vergelijking met xenotropic murine leukemia virus-related virus (XMRV) behoeft weinig uitleg, daar het nu algemeen bekend is dat dit om een verontreiniging met een laboratoriumartefact gaat [3]. Er zijn enige aanwijzingen voor een positief effect van antibiotica op klachten van patiënten met QVS en men kan niet uitsluiten dat C. burnetii hiertoch een rol speelt [4]. Graag verhelderen wij de opmerking dat ongeveer 20% van de patiënten met acute Q-koorts chronische vermoeidheidsklachten ontwikkelt. Het gaat om 20% van de klinische acute Q-koortsinfecties, niet om 20% van de patiënten die zijn blootgesteld aan C. burnetii zoals werd geïnterpreteerd. Gezien de afwezigheid van een omslagpunt in vermoeidheid bij de patiëntengroep met een asymptomatische Q-koortsinfectie, is het volgens de definitie dan ook onmogelijk om te spreken over QVS. De auteurs wijzen verder op het belang bedacht te zijn op chronische Q-koorts, die zelfs met adequate behandeling fataal kan zijn. Wij delen deze mening, echter kijkend naar de kosten van QVS voor de samenleving kan men niet spreken over een overschat probleem. Een rapport over de economische gevolgen van de Q-koortsuitbraak laat zien dat QVS verreweg de grootste kostenpost is [5]. Berekeningen zijn deels gebaseerd op een artikel over Q-koorts van één van de auteurs van het commentaar. Deze praktische richtlijn, tot stand gekomen uit een directe maatschappelijke hulpvraag en met draagvlak vanuit betrokken beroeps- en patiëntenverenigingen, zal juist leiden tot een reductie van het aantal bezoeken aan specialisten en second opinions. Omdat nog steeds uit het gehele land patiënten met een verdenking op QVS worden verwezen naar Q-koortsexpertisecentra komt ons inziens de richtlijn op een juist moment.
Literatuur:
1. Marmion BP, Shannon M, Maddocks I, Storm P, Penttila I: Protracted debility and fatigue after acute Q fever. Lancet 1996, 347:977-978.
2. Penttila IA, Harris RJ, Storm P, Haynes D, Worswick DA, Marmion BP: Cytokine dysregulation in the post-Q-fever fatigue syndrome. Qjm-Monthly Journal of the Association of Physicians 1998, 91(8):549-560.
3. Van Kuppeveld FJ, van der Meer JW: XMRV and CFS--the sad end of a story. Lancet 2012, 379(9814):e27-28.
4. Ledina D, Bradaric N, Milas I, Ivic I, Brncic N, Kuzmicic N: Chronic fatigue syndrome after Q fever. Medical Science Monitor 2007, 13:CS88-CS92.
5. Economische gevolgen van de uitbraak van Q-koorts [in Dutch] [http://www.seo.nl/pagina/article/economische-gevolgen-van-de-uitbraak-van-q-koorts/]
Correspondentieadres: Dhr. Drs. Stephan P. Keijmel, UMC St Radboud, Huispost 463, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen, e-mailadres: S.Keijmel@AIG.umcn.nl, Tel. 024-3618819.
Deze reactie wordt ondertekend door de volgende auteurs:
Dhr. Drs. Stephan P. Keijmel, arts-onderzoeker, Afd. Algemeen Interne Geneeskunde, UMC St Radboud, Nijmegen
Mw. Drs. Gabriëlla Morroy, arts Maatschappij en Gezondheid/Infectieziekten, GGD Hart voor Brabant, ‘s Hertogenbosch
Mw. Drs. Corine E. Delsing, internist-infectioloog, Afd. Interne Geneeskunde, Medisch Spectrum Twente, Enschede
Dhr. Prof. Dr. Gijs Bleijenberg, klinisch psycholoog, Nijmeegs Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid (NKCV), UMC St Radboud, Nijmegen
Mw. Dr. Chantal P. Bleeker-Rovers, internist-infectioloog, Afd. Algemeen Interne Geneeskunde, UMC St Radboud, Nijmegen
Mw. Dr. Aura Timen, arts Maatschappij en Gezondheid/ Infectieziektebestrijding, Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding, Centrum Infectieziektebestrijding, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Bilthoven
Namens de werkgroep Q-koortsvermoeidheidssyndroom