artikel
‘“Wat doe je nou”, vraagt meneer Java met een vies gezicht. En hij slaat zijn pupil tot de orde.
Pupil? Hij is die naam niet waard… Als zijn oren rood genoeg zijn, laat de pupil zich onder tafel glijden. Een egel zou zijn stekels opzetten, maar hij werpt zich als een hond op zijn rug.’ Adriaan van Dis beschrijft in de roman Familieziek de wanorde van een familie waarin slaag en psychische vernedering van kinderen en psychiatrisch lijden bij de ouders over elkaar buitelen. Net als in sommige van de gezinnen in mijn praktijk.
Volgens schattingen zijn jaarlijks zo’n 150 duizend kinderen het slachtoffer van mishandeling. Dat aantal is niet alleen enorm (een flinke stad vol) maar de gevolgen zijn het ook. De kans dat kinderen levenslang problemen krijgen of zelf weer gaan slaan is immers groot. Niet iedereen kan er een fantastische roman over schrijven.
Kindermishandeling was 60 jaar terug een probleem, maar is het nog steeds. In dit nummer gaan we er uitgebreid op in. In de klinische les (A2420, bl. 2318) maken Carlijn van Gaal en collega’s pijnlijk duidelijk hoe moeilijk het is voor hulpverleners om te geloven dat ouders hun kinderen kwaad kunnen doen. Pathologen van het NFI beschrijven alle gerechtelijke secties op kinderen in 14 jaar tijd. Een derde daarvan overleed door kindermishandeling: elk jaar 17 (A2285, bl. 2312).
Kunnen we dat als dokters niet voorkomen? We missen veel, zoals we vorig jaar al eens publiceerden (Ned Tijdschr Geneeskd 2009;153;B127.) Er is sinds augustus dit jaar een mooie landelijke eerstelijnsafspraak tussen huisartsen en jeugdzorg, er zijn al veel langer protocollen en standaardvragenlijsten op de huisartsenposten en de eerste hulp, er is een meldcode en een standpunt van de KNMG, en toch is maar een heel, heel kleine minderheid van de meldingen van verdenking op kindermishandeling afkomstig van artsen. Kindermishandeling is ook overal een speerpunt: de Inspectie voor de Volksgezondheid keek dit jaar nog eens of de huisartsenposten het probleem inmiddels actief hadden opgepakt. Geen enkele post had het op orde. Laat staan dat dokters er ook werkelijk iets mee doen, denk ik dan.
We denken er wel aan, maar zien het niet en vertalen onze gedachten niet in acties. Daarvoor zijn al heel veel verklaringen gegeven. Eentje die ik vaak mis, is onze angst voor complexiteit. We zijn bang geworden voor situaties waarin somatiek, acute hulpvragen, psychiatrie, verslaving en sociale problemen tot een onontwarbare kluwen zijn verworden. Dat is te ingewikkeld en dat moet de volgende dokter maar oplossen. Daarbij hebben we ook de zorg nog eens versnipperd en onze deskundigheid in zoveel verschillende hokjes opgedeeld dat een werkelijk bestaand ernstig probleem niet verder komt dan SPUTAVAMO-protocollen. Waar dat voor staat, zoekt u overigens maar op. Voortaan gewoon vermoedens bespreken. Het is makkelijker dan u denkt ‒ en lees vooral Familieziek.
Kindermishandeling
Joost Zaat schrijft in het –overigens uitstekende- redactioneel van het NTvG van 18 december 2010 naar aanleiding van de roman van Adriaan van Dis 'Familieziek' over de rol van medici bij kindermishandeling. Hij signaleert versnippering in de medische zorg voor situaties waarbij sociale en medische problemen leiden tot een onontwarbare kluwen. Een herkenbaar beeld; (super)specialisatie is in de medische en niet-medische zorg de norm waarbij de patiënt opgeknipt wordt in diagnoses en de bijbehorende behandelcombinaties, maar waarbij niemand nog door de bomen het bos ziet.
Gelukkig kent Nederland nog enkele generalisten. Sociaal geneeskundigen zijn medisch specialisten in de breedte; daar waar gezondheid, sociale en psychische factoren elkaar beïnvloeden oefenen zij hun vak uit. Bij kindermishandeling bijvoorbeeld. Jeugdartsen zijn sociaal geneeskundigen die werken in de jeugdgezondheidszorg; de consultatiebureaus en de sociaal medische zorg op scholen. De jeugdgezondheidszorg werkt nauw samen met de jeugdhulpverlening ofweljeugdzorg, maar dit is niet dezelfde tak van sport. In de jeugdzorg werken maatschappelijk werkers, psychologen en pedagogen, in de jeugdgezondheidszorg jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen. De jeugdgezondheidszorg is samen met de eerstelijns jeugdzorg sinds kort onderdeel van het Centrum voor Jeugd en Gezin (in oprichting). Voor tweedelijns jeugdzorg is een vooralsnog een indicatie van Bureau Jeugdzorg vereist.
De jeugdgezondheidszorg streeft naar nauwe samenwerking in de eerstelijns gezondheidszorg om versnippering te voorkomende. De landelijke eerstelijnsafspraken over kindermishandeling tussen de huisartsen en de jeugdgezondheidszorg zijn hiervan een voorbeeld. Landelijke eerstelijnsafspraken tussen huisartsen en de jeugdzorg zoals Joost Zaat in zijn redactioneel stelt, bestaan -voor zover mij bekend- niet.
Het valt niet mee om het overzicht te behouden. De huisarts Joost Zaat illustreert dit onbedoeld in zijn redactioneel door jeugdgezondheidszorg en jeugdzorg te verwarren.
Elise Buiting, arts maatschappij en gezondheid/jeugdarts,
stafarts Thuiszorg Pantein en Vivent JGZ, oud-voorzitter AJN