Samenvatting
Dehydratie is een belangrijke oorzaak van morbiditeit en sterfte bij kinderen en bejaarden.
Acuut gewichtsverlies is de betrouwbaarste maat voor dehydratie.
Daarnaast wordt een scala aan fysisch-diagnostische bevindingen gebruikt om de hydratietoestand vast te stellen; deze hebben elk voor zich een zeer beperkte voorspellende waarde.
In de klinische praktijk kan men bepalen of verder onderzoek en rehydratiebehandeling noodzakelijk is door anamnestische informatie en bevindingen bij lichamelijk onderzoek te combineren.
Fysische diagnostiek, dehydratie
Allereerst mijn waardering voor het initiatief om een reeks artikelen te wijden aan de waarde van fysische diagnostiek. De eerste aflevering stelt niet teleur. Gelukkig is het begrip fysische diagnostiek opgerekt: ook anamnestische gegevens worden besproken. Ik word weer met beide benen op de grond gezet m.b.t. (bijvoorbeeld) de waarde van de huidturgor bij het beantwoorden van de vraag of iemand ‘uitgedroogd’ is of niet. Statistiek is niet mijn fort, maar doordat het betoog wordt geschraagd met specificiteit en sensitiviteit, LR’s en BI’en, heb ik me daar maar weer eens in verdiept. Ook dat is winst.
Wat de statistiek betreft, ik meen de auteurs zelfs te kunnen betrappen op een foutje. Vermeld wordt: “Als de vochtinname en urineproductie ongestoord zijn, is de kans op dehydratie zeer klein (positieve likelyhoodratio (LR+): < 0,1).” Volgens mij klopt dit niet. Ongestoorde urineproductie en vochtinname betekenen een negatief testresultaat. Hier moet denk ik LR− staan. Een LR+ moet ook groter zijn dan 1!
Bert Wiechers (huisarts n.p.)
Fysische Diagnostiek, dehydratie
De Likelihoodratios zijn dan een belangrijke maat voor een test, zij zijn toch soms moeilijk te interpreteren.
Voor een LR+ geldt inderdaad dat deze meestal groter is dan 1 omdat bij een positief testresultaat de kans op de aandoening toeneemt. In het geciteerde artikel (1) is het echter moeizaam geformuleerd, De onderzoekers hebben als test een ongestoorde vochtinname en urineproductie genomen. LR+ <0,1 betekent dat de kans op dehydratie in dat geval zeer sterk afneemt en dus zeer klein wordt.
Indien als test een verminderde vochtinname/urineproductie wordt genomen dan is volgens de auteurs de LR- bijna nul en de kans op dehydratie dus zeer groot.
TOH de Jongh
JD de Loor
R Sietze
(1) Porter SC, Fleisher GR,Kohane IS, Mandl KD. The value of Parental Report for Diagnosis and Management of Dehydration in the Emergency Department. Ann Emerg Med 41:2, 196-205
Fysische Diagnostiek, dehydratie (2)
Het onderzoek naar dehydratie besteedt een secure aandacht aan een aantal waarnemingen bij vochttekort. Het samengaan van dehydratie en volumedepletie is rationeel.
Twee andere waarnemingen hadden voor mij destijds ook waarde. Het eerste was de vraag, hoe lang geleden er urine geproduceerd was. Tussen 6 en 12 uur betekende opletten, 12 uur was een reden tot doorverwijzen naar de kinderarts. Het tweede was een ingevallen buikje. Van opzij over de "kim" van de buik heenkijkend was een concave lijn suspect voor uitdroging. Hoe concaver, hoe urgenter. Immers het buikje van kleine kinderen is bol, oftewel convex.
Raymond Leclerq, huisarts n.p
Fysische diagnostiek, dehydratie (antwoord auteur)
Met betrekking tot de persoonlijke waarnemingen van collega Leclerq bij vochttekort bij baby's het volgende . Persoonlijke observaties zijn buitengewoon belangrijk en liggen vaak ten grondslag aan wetenschappelijke ontdekkingen. Wij hebben in de literatuur echter geen informatie kunnen vinden over de waarde van een minder bolle buik of de termijn van 12 uur voor niet plassen met betrekking tot dehydratie.
Beide gegevens zijn waarschijnlijk wel belangrijk bij de beoordeling van dehydratie, aangetoond is dit echter niet.
namens de auteurs
TOH de Jongh
Fysische diagnostiek, dehydratie
Het antwoord van de Loor c.s. op mijn reactie bevredigt niet helemaal. Na enige aarzeling toch maar een ‘weerwoord’. Ten eerste: de LR is de kans op een bepaalde uitslag bij een ziek persoon, gedeeld door de kans op dezelfde uitslag bij een gezonde. De LR bij een positieve uitslag (LR+) is dus de kans op een ‘echt’ positieve uitslag gedeeld door de kans op een vals positieve uitslag. Bij een diagnostische test met (enige) waarde is de LR+ dus altijd > 1, niet ‘meestal’.
Ten tweede: ik maak uit de reactie van de auteurs op dat ze zich baseren op een artikel waarin een normale uitkomst van het onderzoek als een positief testresultaat wordt beschouwd. Dat is niet ‘moeizaam geformuleerd’, maar volgens mij gewoon fout. Als een onderzoeksresultaat niet duidt op het bestaan van pathologie, dan heet dat negatief.
Bert Wiechers