Instroom in de huisartsenopleiding: geen verband met aandacht voor de eerste lijn in het basiscurriculum

Onderzoek
Tanja A. Maiorova
Fred C.J. Stevens
Lud F.J. van der Velden
Jouke van der Zee
Paul J. Zwietering
Albert J.J.A Scherpbier
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2009;153:B426
Abstract

Samenvatting

doel

Onderzoeken van verschillen tussen faculteiten in het aandeel basisartsen dat doorstroomt naar de huisartsenopleiding en analyseren of dit verband houdt met de mate waarin de Nederlandse medische basiscurricula zijn gericht op de huisartsgeneeskunde.

opzet

Cohortonderzoek, retrospectief.

methode

Met behulp van diverse gegevensbestanden werd berekend welk percentage basisartsen per faculteit in de periode 1989-2001 de huisartsenopleiding is gaan volgen. De 8 vakgroepcoördinatoren van het huisartsgeneeskundig onderwijs in het basisartscurriculum vulden een vragenlijst in over de inbreng van huisartsgeneeskunde in het curriculum en de mate waarin geneeskundestudenten in contact komen met de eerstelijnszorg.

resultaten

Het aantal afgestudeerde basisartsen per universiteit varieerde in de periode 1989-2001 tussen 1682 en 2443. Hiervan begon gemiddeld 23,5 % aan de huisartsenopleiding. De basisartsopleidingen in Maastricht, Nijmegen en aan de Vrije Universiteit waren het sterkst gericht op de huisartsgeneeskunde. Die van Leiden, de Universiteit van Amsterdam en Groningen waren het minst gericht op de huisartsgeneeskunde en Utrecht en Rotterdam scoorden daar tussenin. Er was geen duidelijk verband tussen gerichtheid op de huisartsgeneeskunde en de instroom in de huisartsenopleiding.

conclusie

In een periode van 10 jaar vertoonde de instroom in de huisartsenopleiding vanuit de verschillende faculteiten geen grote verschillen. Wel verschilde de huisartsgerichtheid van de basiscurricula, maar dit had weinig of geen invloed op het aantal instromers in de huisartsenopleiding. Factoren zoals de persoonlijke voorkeuren en de arbeidsmarktsituatie spelen vermoedelijk een belangrijkere rol.

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum Utrecht, afd. Huisartsopleiding, Utrecht.

Universiteit Maastricht, Maastricht.

Huisartsopleiding Maastricht: dr. T.A. Maiorova, huisarts in opleiding.

Afd. Onderwijsontwikkeling en -Research: dr. F.C.J. Stevens, medisch socioloog.

Onderzoeksinstituut CAPHRI: prof.dr. J. van der Zee, medisch socioloog.

Onderwijsinstituut FHML: prof.dr. A.J.J.A. Scherpbier, directeur.

Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL), Utrecht.

Dr. L.F.J. van der Velden, socioloog.

Inspectie voor de Volksgezondheid, ‘s-Hertogenbosch.

Contact dr. F.C.J. Stevens (fred.stevens@educ.unimaas.nl)

Verantwoording

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 2 juni 2009

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

F.C.J.
Stevens

U heeft gelijk; onze excuses hiervoor. Het is een typefout. De totalen zijn wel correct berekend.

Fred Stevens, hoofddocent Universiteit Maastricht

M.W.
Ottenhoff- de Jonge

Met veel interesse heb ik uw artikel gelezen over het niet aantoonbare verband tussen instroom in de huisartsopleiding en aandacht voor de eerste lijn in het basiscurriculum. Er wordt in het onderzoek gebruikt gemaakt van relevante parameters om de gerichtheid op de huisartsgeneeskunde in het basiscurriculum per geneeskundefaculteit te bepalen. Vervolgens wordt het percentage basisartsen dat aan de huisartsopleiding op dezelfde faculteit wordt toegelaten gebruikt als parameter om te bepalen welk percentage basisartsen kiest voor de huisartsopleiding. Conclusie van uw artikel is dat er geen verband is tussen deze twee: het laatste leerpunt stelt: ‘De invloed van het basiscurriculum op het percentage basisartsen dat kiest voor de huisartsopleiding is verwaarloosbaar’. Deze conclusie lijkt mij echter niet te trekken uit de gegevens die u presenteert: daarvoor zou niet het percentage basisartsen dat aan de opleiding begint moeten worden gebruikt maar het percentage basisartsen dat vanuit iedere faculteit solliciteert op een opleidingsplaats huisartsgeneeskunde: elke faculteit heeft immers een gelimiteerd aantal beschikbare plaatsen. Het is bekend dat de populariteit van de huisartsopleidingsplaatsen per faculteit nogal kan verschillen: het is voorgekomen dat er op de ene faculteit veel meer sollicitanten dan opleidingsplaatsen waren terwijl op hetzelfde moment een andere faculteit de plaatsen niet opgevuld kreeg. Over de periode 1989-2001 die in uw artikel wordt bekeken heb ik geen gegevens tot mijn beschikking, maar wel van de jaren 2007-2009: zo varieerde in september 2009 de ratio sollicitanten/opleidingsplaatsen per faculteit van 1,0 tot 2,5. Dat voor een zorgvuldige beoordeling zou moeten worden bekeken waar de sollicitant de basisopleiding gedaan heeft wordt in uw artikel al genoemd als beperking van uw onderzoek. Hoewel het wekken van interesse voor de huisartsopleiding niet de eerste doelstelling is van ons onderwijs in het basiscurriculum op het LUMC, is het wel onze inzet de huisartsgeneeskunde positief te belichten. De vraag of er een relatie is tussen aandacht voor de eerste lijn (c.q. de huisartsgeneeskunde) in het basiscurriculum en het percentage basisartsen dat daarna door middel van een sollicitatie aangeeft interesse voor de huisartsopleiding te hebben blijft helaas onbeantwoord: uw conclusie dat de invloed van het basiscurriculum op het percentage basisartsen dat kiest voor de huisartsopleiding verwaarloosbaar is wordt m.i. niet ondersteund door de gegevens die u presenteert.

Marleen Ottenhoff, hoofd studentenonderwijs huisartsgeneeskunde, Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde LUMC