Collagene colitis; een onzichtbare aandoening?

Klinische praktijk
P.R.J. Gallas
A.J.F.A. Kerst
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135:714-6
Abstract

Samenvatting

Bij een vrouw van middelbare leeftijd met chronische diarree werd na uitvoerig onderzoek collagene colitis gediagnostiseerd. Opmerkelijk in dit geval was dat het endoscopische beeld tijdens een klinische exacerbatie onbetwistbaar afwijkend werd, terwijl in een rustiger stadium de subepitheliale collageenlaag zelfs niet meer aantoonbaar was. Het verdient aanbeveling bij onderzoek wegens chronische diarree verscheidene biopten te nemen uit verschillende delen van de dikke darm ter uitsluiting van dit meestal onaanzienlijke ziektebeeld.

Auteursinformatie

Zeeweg Ziekenhuis Velsen, afd. Interne Geneeskunde, Zeeweg 168, 1971 HG IJmuiden.

P.R.J.Gallas; dr.A.J.F.A.Kerst, internist.

Contact dr.A.J.F.A.Kerst

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, mei 1991,

Met belangstelling hebben wij het artikel van collegae Gallas en Kerst gelezen (1991;714-6). In dit artikel wordt gesteld dat collagene colitis slechts twee kenmerken heeft: chronische diarree en aanwezigheid van een collageenlaag van meer dan 15 µm in het subepitheliale gebied. Dit suggereert dat de diagnose collagene colitis op basis van deze twee kenmerken gesteld kan worden. Gaarne willen wij hierbij enkele aanvullende opmerkingen plaatsen. Ten eerste kan een adequate meting van de dikte van de subepitheliale collageenlaag alleen gebeuren in zuiver longitudinaal getroffen coupes. Het schuin treffen van de collageenlaag in tangentiële coupes kan gemakkelijk de schijn van verdikking wekken. Bij de besproken patiënte was sprake van een 25 µm dikke laag in precies dwars getroffen epitheellagen. De door de auteurs ter illustratie getoonde coupe wekt echter verwarring: hierin is geen sprake van longitudinaal georiënteerde klierbuizen, hetgeen inhoudt dat de betreffende coupe niet geschikt is voor het beoordelen van de dikte van de collageenlaag.

Een tweede punt is dat bij genoemde patiënte bij herhaling een microscopisch ontstekingsbeeld werd geconstateerd. De auteurs benadrukken het veronderstelde onderscheid tussen lymfocytaire colitis en collagene colitis. Zij gaan er echter aan voorbij dat het geconstateerde lymfoplasmocytaire ontstekingsinfiltraat wel degelijk karakteristiek is voor collagene colitis. Bij de meerderheid van de beschreven patiënten wordt een dergelijk ontstekingsbeeld beschreven.1-4 Auteurs van een recent overzichtsartikel betreffende 75 patiënten (de grootste groep tot op heden) stellen zelfs dat ‘increased mucosal inflammation is a prerequisite to the diagnosis of untreated, active collagenous colitis’.4 Daarmee heeft collagene colitis geen twee, maar ten minste drie kenmerken. De betekenis van een verdikte collageenlaag zonder inflammatie is dubieus. Inflammatie en een slechts in geringe mate veranderde collageenlaag zouden echter wel degelijk tot de diagnose kunnen leiden. De vraag in hoeverre collagene colitis en microscopische of lymfocytaire colitis twee aparte aandoeningen zijn dan wel varianten van dezelfde aandoening, blijft vooralsnog een punt van discussie.5

Tot slot kan worden opgemerkt dat er in de literatuur inderdaad aanwijzingen zijn voor afname van collageendepositie in een rustige fase van de aandoening.1467 Een probleem bij het vastleggen hiervan is de discontinuïteit van de deposities waarbij de afwijkingen over het algemeen meer proximaal in het colon gelegen zijn. Bij de besproken patiënte waren de endoscopische bevindingen bij sigmoïdoscopie tweemaal normaal, terwijl bij tussentijdse coloscopie wel afwijkingen werden gezien. Uit de beschrijving valt niet eenduidig op te maken in welke mate bij coloscopie afwijkingen in het recto-sigmoïd werden geconstateerd.

E.J. Kuipers
S.G.M. Meuwissen
Literatuur
  1. Jessurun J, Yardley JH, Giardiello FM, Hamilton SR, Bayless TM. Chronic colitis with thickening of the subepithelial collagen layer (collagenous colitis): histopathologic findings in 15 patients. Hum Pathol 1987; 18: 839-48.

  2. Widgren S, Jlidi R, Cox JN. Collagenous colitis: histologic, morphometric, immunohistochemical and ultrastructural studies. Report of 21 cases. Virchows Arch (A) 1988; 413: 287-96.

  3. Rams H, Rogers AJ, Ghandur-Mnaymneh L. Collagenous colitis. Ann Intern Med 1987; 106: 108-13.

  4. Lazenby AJ, Yardley JH, Giardiello FM, Bayless TM. Pitfalls in the diagnosis of collagenous colitis: experience with 75 cases from a registry of collagenous colitis at the Johns Hopkins Hospital. Hum Pathol 1990; 21: 905-10.

  5. Kingham JGC. Microscopic colitis. Gut 1991; 32: 234-5.

  6. Pieterse AS, Hecker R, Rowland R. Collagenous colitis: a distinctive and potentially reversible disorder. J Clin Pathol 1982; 35: 338-40.

  7. Farah DA, Mills PR, Lee FD, McLay A, Russell RI. Collagenous colitis: possible response to sulfasalazine and local steroid therapy. Gastroenterology 1985; 88: 792-7.

Amsterdam, juni 1991,

In hun waardevolle aanvulling op onze casuïstische mededeling wijzen collegae Kuipers en Meuwissen er terecht op dat voor de diagnose (actieve) collagene colitis, histologisch sprake moet zijn van een mononucleair infiltraat in de lamina propria in combinatie met een kwantitatief dan wel kwalitatief veranderde subepitheliale collageenlaag.

Als er al een principieel onderscheid gemaakt moet worden tussen de ziekte-entiteiten microscopische en collagene colitis zit hem dat dan ook voornamelijk in het al dan niet aanwezig zijn van de karakteristieke, door ons als kenmerkend beschouwde, collageneuze verdikking.

De afgebeelde histologische coupe is inderdaad niet exemplarisch, doch de collageenlaag in samenhang met het – overigens milde – lymfoplasmocellulair infiltraat was in de eerste ziektefase een constante bevinding, ook in beter longitudinaal getroffen coupes. De bij onze patiënte beschreven endoscopische afwijkingen werden aangetroffen in colon tot en met recto-sigmoïd.

P.R.J. Gallas
A.J.F.A. Kerst