Voedingsinterventie in de bedrijfsgeneeskunde

Onderzoek
R.H.W. de Valk
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:338-41
Abstract

Samenvatting

Bij twee groepen van bedrijfspersoneel (19 werkzaam op een gasproduktieplatform en 62 werkzaam op kantoor) trachtten wij het voedingspatroon te verbeteren door in de eerste groep informatie over voeding te verstrekken en het voedselaanbod in de kantines te veranderen en door informatie alleen in de tweede groep. Metingen van het totale plasmacholesterolgehalte en de diastolische bloeddruk werden gebruikt ter demonstratie van dit effect en ter motivatie van de deelnemers, die vrijwilligers waren.

Bij het kantoorpersoneel werd een statistisch significante daling van beide variabelen gevonden (cholesterolgehalte 5,7 (1,3) mmoll respectievelijk 4,9 (1,0) mmoll, p < 0,01; bloeddruk: 89,1 (11,1) mmHg respectievelijk 82,3 (10,3) mmHg, p < 0,01). Het bleek goed mogelijk te zijn in een bedrijfsomgeving een dergelijke interventie uit te voeren.

Aantoonbaarheid door meting, eenvoudige opzet, actieve participatie van het management, korte communicatielijnen, actieve begeleiding en groepsverband zijn belangrijke factoren voor het welslagen van dergelijke projecten.

Auteursinformatie

Nederlandse Aardolie Maatschappij, Medische Dienst, Assen.

Contact R.H.W.de Valk, bedrijfsarts

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Maastricht, februari 1990,

Met veel belangstelling las ik het artikel van collega De Valk (1990;338-41). Enkele opmerkingen zou ik echter willen plaatsen bij de verrichte metingen van de bloeddruk. Door het ontbreken van een controlegroep is het uiteraard niet mogelijk enige conclusie te verbinden aan de invloed van de interventie op de genoemde grootheden. De daling van de diastolische bloeddruk tijdens de meetperiode kan meerdere oorzaken hebben, waaronder een placebo-effect en de invloed van de meetsituatie. Vaak zien wij in onderzoeken bij patiënten met een lichte essentiële hypertensie een spontane tensiedaling tijdens het verloop van het onderzoek. Uit onderzoek is gebleken dat er vaak grote verschillen zijn tussen metingen, verricht door een arts en door een verpleegkundige.1

Benadrukt dient te worden dat deze meting, en de andere gemeten variabelen, alleen gebruikt kunnen worden ter verhoging van de compliance van de betrokken werknemers.

F.M.M. Koene
Literatuur
  1. Mancia G, Parati G, Pomidossi G, Grassi G, Casadei R, Zanchetti A. Alerting reaction and rise in blood pressure during measurement by physician and nurse. Hypertension 1987; 9: 209-15.

's-Gravenhage, maart 1990,

Ik dank collega Koene voor zijn reactie. In het onderzoek werd een unifactoriële voedingsinterventie verricht, waarbij het ging om de factoren die bij de implementatie hiervan een rol spelen, te evalueren en waarbij het niet ging om het effect van gezonde voeding als zodanig aan te tonen. Het voedingsadvies werd samengesteld aan de hand van de ‘Richtlijnen goede voeding’ van de Voedingsraad.1 Het verrichten van metingen en het bespreken van de meetresultaten met de deelnemers dienden uitsluitend ter motivatie, om de compliance van de deelnemers te ondersteunen. Het doel van het onderzoek was in opzet de voortgang van de interventie te bepalen en met het meten van de effecten.

Getracht werd de meting zo constant mogelijk te laten plaatsvinden: de bloeddruk werd door telkens dezelfde verpleegkundige in dezelfde ruimte aan de rechterarm gemeten, terwijl de deelnemer lag. Overigens werden de deelnemers niet geselecteerd op de aanwezigheid van hoge bloeddruk.

Dat er een verschil kan zijn tussen de meting van de bloeddruk door een arts en een verpleegkundige, speelt onder deze omstandigheden in dit onderzoek met deze vraagstelling en met dit doel van het verrichten van de metingen geen rol en het staat buiten de bestudering van het verloop van de interventie als zodanig.

Gezegd kan worden dat in een bedrijfssituatie het verrichten van een interventie-onderzoek met een controlegroep wegens organisatorische problemen welhaast onmogelijk is;2 een uitzondering vormt een studie onder auspiciën van de Wereldgezondheidsorganisatie.3

R.H.W. de Valk
Literatuur
  1. Voedingsraad. Advies richtlijnen goede voeding 1986. 's-Gravenhage: Voedingsraad, 1986.

  2. Naditch MP. The staywell program. In: Cataldo MF, Coates TJ, eds. Health and industry: a behavioral medicine perspective. New York: Wiley, 1986.

  3. World Health Organization European Collaborative Group. European collaborative trial of multifactorial prevention of coronary heart disease: final report on the 6-year results. Lancet 1986; i: 869-72.