Samenvatting
Wegens een ernstige nierarteriestenose onderging een 63-jarige man een arteriële angiografie en percutane transluminale angioplastiek (PTA). Vervolgens ontwikkelde zich een ziektebeeld dat gekenmerkt werd door verspringende spierpijnen, perifere ischemie, livedo reticularis, wisselende hypertensie, eosinofilie van het perifere bloedbeeld en snel progressieve nierinsufficiëntie. Uiteindelijk was chronische intermitterende hemodialyse noodzakelijk. Op grond van het klinische en pathologisch-anatomische beeld werd de diagnose gedissemineerde cholesterolembolie gesteld. Een verband tussen de intra-arteriële manipulaties (catheterisatie, angiografie, PTA) en de cholesterolembolie is waarschijnlijk.
(Geen onderwerp)
Enschede, april 1989,
De nuttige casuïstische mededeling van Van Olden et al. over nierinsufficiëntie door cholesterolembolie vestigt terecht nog eens de aandacht op een (vermijdbare?) aandoening met ernstige gevolgen (1989;835-8). Zoals zij aan het einde van hun artikel opmerken, is de prognose echter niet altijd infaust en is zelfs herstel van nierfunctie, ook na lange tijd, mogelijk. Wij zagen een patiënt bij wie de nierfunctie na 13 maanden zover herstelde dat de chronische hemodialysebehandeling kon worden onderbroken.
Een 63-jarige man onderging eind augustus 1985 coronairangiografie wegens progressieve angina pectoris. Tevoren was het creatininegehalte in het serum 120 µmol/l (onder antistollingsbehandeling met een cumarinederivaat). Na de angiografie ontstond progressief verlies van nierfunctie. Er bestonden eosinofilie en verschijnselen van ischemie aan de benen. In een spierbiopt werden cholesterolemboli aangetoond. Ook in de oogfundus zagen wij intravasale cholesterolkristallen. De antistollingsbehandeling met het cumarinederivaat werd gestaakt. Er ontstond oligurie, en behandeling met chronisch intermitterende hemodialyse werd noodzakelijk. In oktober 1985 onderging hij een geslaagde aorto-coronaire bypass-operatie (St. Antoniusziekenhuis, Nieuwegein). De complementspiegels in het serum waren normaal, maar de eosinofilie bleef bestaan. In augustus 1986 begon de diurese, die tot dan 200-400 ml per etmaal bedroeg, toe te nemen en daarmee de creatinineklaring (van 2 tot meer dan 10 ml per minuut). De dialysebehandeling kon in september worden gestaakt. In 1989 bestaat nog steeds een stabiele creatinineklaring van rond 20 ml per minuut.
De vraag van de auteurs of behandeling met antistollingsmiddelen cholesterolemboli kan doen ontstaan of embolisatie onderhouden, is niet met zekerheid te beantwoorden. De suggestie dat dit wel het geval zou zijn, is afkomstig van waarnemingen bij individuele patiënten. In het bovenbeschreven geval werd de antistollingsbehandeling met het cumarinederivaat gestaakt. Maar sinds de hartoperatie is carbasalaatcalcium toegediend en tijdens hemodialyses hebben wij driemaal per week totale heparinisatie toegepast. Desondanks trad gedeeltelijk herstel van nierfunctie op.