Gestoorde lactoseresorptie bij Rotterdamse schoolkinderen uit verschillende etnische groepen

Onderzoek
G.J.N. Moens
J.G. Brinkman
A.R. Hulsmann
M.A.C. Meijssen
C.J. de Groot
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1987;131:1671-4
Abstract

Samenvatting

Gestoorde lactoseresorptie komt weinig voor bij de bevolking van Noord- en West-Europa, in enkele gebieden van Afrika en India en in het Midden-Oosten. Naarmate er meer gegevens beschikbaar komen, blijkt dat de lactase-activiteit niet beïnvloed wordt door melkgebruik, maar dat dit erfelijk bepaald is. Beschreven worden de resultaten van een onderzoek naar het vóórkomen van gestoorde lactoseresorptie onder 366 Rotterdamse schoolkinderen uit verschillende etnische groepen. De lactoseresorptie werd bepaald door meting van het waterstofgehalte in de uitademingslucht na orale belasting met lactose. Indien hierbij buikpijn en (of) diarree optraden werd dit lactose-intolerantie genoemd. Bij 2 van de Nederlandse kinderen werd een gestoorde lactoseresorptie vastgesteld, onder de kinderen van migranten bij 42. Het gemiddelde melkgebruik bij Nederlandse kinderen was hoger dan bij de kinderen van migranten. Kinderen met lactose-intolerantie hadden ondanks minder melkgebruik meer last van buikpijn.

Auteursinformatie

Zuiderziekenhuis, afd. Kindergeneeskunde, Rotterdam.

G.J.N.Moens (thans: Diaconessenhuis, Utrecht), J.G.Brinkman (thans: Merwedeziekenhuis, Dordrecht) en prof.dr.C.J.de Groot (thans: Academisch Medisch Centrum, Amsterdam), kinderartsen.

Erasmus Universiteit, faculteit der Geneeskunde, Rotterdam.

A.R.Hulsmann en M.A.C.Meijssen, studenten geneeskunde.

Contact G.J.N.Moens, Pruimengaarde 11, 3993 JK Houten

Verbeteringen
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

J.J.M.
Tolboom

Nijmegen, oktober 1987,

In de beschouwing van hun omvangrijk onderzoek naar het vóórkomen van gestoorde lactoseresorptie bij Rotterdamse schoolkinderen uit verschillende etnische groepen spreken Moens et al.terecht de gedachte uit dat de door hen gevonden frequentie van gestoorde lactoseresorptie lager is dan de werkelijke (1987;1671-4). Als mogelijke oorzaken van fout-negatieve bevindingen noemen zij respectievelijk het niet geheel nuchter zijn met als mogelijk gevolg vertraagde maagontlediging, voorafgaand antibioticagebruik en onvermogen tot H2-produktie. Jammer genoeg vermelden zij niet (a) welke koolhydraten het door hen toegestane ontbijt zonder melk (= zonder zuivelprodukten?) bevatte en (b) de uitgangswaarden van de H2-excretie in de uitademingslucht. Het niet vermelden van deze laatste is gebruikelijk bij de beschrijving van resultaten van de waterstofademtest uitgevoerd onder nuchtere omstandigheden, maar omdat de onderzochte kinderen in feite niet nuchter waren, zou informatie over de uitgangswaarden hier welkom zijn geweest. Hoge nuchtere waarden van H2-excretie zijn een bekende oorzaak van fout-negatieve resultaten12 en de vraag rijst in hoeverre hoge uitgangswaarden bijdroegen tot fout-negatieve bevindingen in dit onderzoek.

De in Rotterdam gevonden frequenties van gestoorde lactoseresorptie bij bijv. Turkse (40%) en Surinaams-creoolse (4/12) schoolkinderen zijn lager dan de met de waterstofademtest gevonden prevalenties van lactosemalabsorptie bij respectievelijk Turkse dienstplichtigen (71%) en zwarte schoolkinderen in zuidelijk Afrika (85%).23 Bij het onderzoek van deze laatste groep werd ook het lactoscreen gebruikt, maar de test werd uitgevoerd bij nuchtere kinderen, met 360 ml volle melk (~ 18 g lactose, beduidend minder dan 2 g/kg), terwijl elke 60 minuten gedurende 4 uur de H2-excretie in uitademingslucht bepaald werd. Dit suggereert dat vaker gestoorde lactoseresorptie (lactosemalabsorptie) zal worden gevonden als er langer dan na 90 minuten wordt gemeten.

Voor het vaststellen van lactose-intolerantie geldt dit hoogstwaarschijnlijk veel minder en de in het Rotterdamse onderzoek gevonden percentages van lactose-intolerantie stemmen dan ook overeen met die uit de literatuur.4 Als oorzaak voor fout-positieve bevindingen noemen Moens et al. postinfectieuze lactasedeficiëntie. Een recent opgetreden diarree blijkt echter vaker een fout-negatief testresultaat tot gevolg te hebben.35 Ook dit kan dus bijgedragen hebben tot de relatief lage frequentie van gestoorde lactoseresorptie bij de Rotterdamse kinderen.

Verder was het vermeldenswaard geweest welk percentage van de kinderen geen H2 produceerde (door voorafgaand antibioticagebruik en (of) onvermogen tot H2-produktie per se) en daarom niet ingedeeld kon worden wat betreft het vermogen lactose te resorberen.

J.J.M. Tolboom
Literatuur
  1. Flatz G, Kühnau W, Naftali D. Breath hydrogen test for lactose absorption capacity: importance of timing of hydrogen excretion and high fasting hydrogen concentration. Am J Clin Nutr 1984; 39: 752-5.

  2. Flatz G, Henze HJ, Palabiyikoglu E, Dalgalp K, Türkkan T. Distribution of adult lactase phenotypes in Turkey. Trop Geogr Med 1986; 38: 255-8.

  3. Tolboom JJM, Kabir H, Molatseli P, Anderson J, Fernandes J. Lactose malabsorption and giardiasis in Basotho school children. Acta Paediatr Scand 1987; 76: 60-5.

  4. Brown KH, Black RE, Parry L. The effect of diarrhea on lactose malabsorption in Bangladeshi children. Am J Clin Nutr 1980; 33: 2226-7.

  5. Paige DM, Bayless TM, eds. Lactose digestion. Baltimore: Johns Hopkins University Press, 1981.

Utrecht, november 1987,

In zijn reactie wijst collega Tolboom terecht nog eens op reeds gememoreerde mogelijkheden van fout-negatieve bevindingen bij het onderzoek naar gestoorde lactoseresorptie bij migrantenkinderen. Inderdaad zou een uitvoeriger anamnese in de richting van koolhydraatsamenstelling van het ontbijt, maar dan ook van de voeding van de voorgaande dagen, naar antibioticagebruik in de voorgaande weken, meer inzicht verschaffen in de omvang van het aantal fout-negatieve bevindingen bij dit onderzoek.

Overigens is dit minder van toepassing op de kinderen met lactose-intolerantie. Het zijn juist deze kinderen die vaak buikpijnklachten hebben en als zodanig worden gezien in de extra- dan wel intramurale zorg. Het zullen dan ook deze kinderen zijn aan wie vanuit voedingsoogpunt meer aandacht moet worden geschonken om hun calcium- en eiwitinname voldoende te doen zijn.

G.J.N. Moens