De bestrijding van kinkhoest na een halve eeuw vaccineren

Opinie
M.A.E. Conyn-van Spaendonck
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:66-8
Abstract

Zie ook het artikel op bl. 86.

In 2007 vierden wij de 50e verjaardag van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). Vanaf het eerste begin maakt de vaccinatie tegen kinkhoest daarvan deel uit. Hoewel dit door de inzet van vele partijen een zeer succesvol en effectief preventieprogramma is geworden, zou de preventie van kinkhoest nog steeds beter kunnen. Sinds de tweede helft van de jaren negentig van de vorige eeuw zijn er bij herhaling vrij omvangrijke epidemische golven van kinkhoest over ons land getrokken. Zo waren er verheffingen in 1996, 1999, 2001, 2004 en is er – volgens het bekende patroon van 3- à 4-jaarlijkse cycli – sinds de zomer van 2007 weer een epidemische golf (figuur).1 2

Er zijn 2 vormen van bescherming, enerzijds vaccinatie en anderzijds chemoprofylaxe voor alle gezinsleden van de zieke patiënt wanneer er een nog niet of onvolledig gevaccineerde zuigeling in het gezin is…

Auteursinformatie

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Centrum Infectieziektebestrijding, Postbus 1, 3720 BA Bilthoven.

Contact Mw.dr.M.A.E.Conyn-van Spaendonck, arts-epidemioloog en Rijksvaccinatieprogramma-manager (marina.conyn@rivm.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

A.M.W.
van Elsacker-Niele

Leeuwarden, januari 2008,

Bij de artikelen over kinkhoestpreventie die onlangs in het Tijdschrift verschenen (2008:66-8 en 2008:86-90), wil ik graag een aanvullende opmerking plaatsen. Vaccinatie is zonder twijfel een belangrijke preventieve maatregel ter bestrijding van vele infecties, maar naar mijn idee zijn een goede hoest- en handenhygiëne minstens zo belangrijk. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de aandacht voor deze zaken onder de bevolking afneemt. Aangezien beide, mits ze goed en consequent worden uitgevoerd, krachtige en universeel effectieve instrumenten zijn, pleit ik voor meer en gestructureerde inspanning van zorgverleners en overheid om de implementatie van hoest- en handenhygiëne in de bevolking te verbeteren.

A.M.W. van Elsacker-Niele

Groningen, februari 2008,

In haar commentaar geeft Conyn-van Spaendonck aan dat voor de bescherming van kwetsbare personen, vrijwel altijd niet-gevaccineerde zuigelingen, de aangifteplicht voor kinkhoest niet noodzakelijk is (2008:66-8). Zij bevestigt daarmee de conclusie uit ons onderzoek (2008:86-90).

Echter, Conyn-van Spaendonck noemt het een ‘misvatting dat de meldingsplicht [van kinkhoest] alleen bedoeld is om directe interventie door de GGD mogelijk te maken’ en wil de meldingsplicht van kinkhoest handhaven voor surveillancedoeleinden.Wij hebben dit aspect niet onderzocht, maar wij willen daar toch graag op reageren. Conyn-van Spaendonck neemt mogelijk een voorschot op een nieuwe infectieziektewet. De opstellers van de huidige Infectieziektenwet waren de mening toegedaan dat instelling van een meldingsplicht uitsluitend ter wille van surveillancedoeleinden niet gerechtvaardigd was, enkel de noodzaak maatregelen te nemen ter bestrijding is een reden voor een aangifteplicht.1

Maar, ook al zouden de opstellers van een nieuwe infectieziektewet een meldingsplicht uitsluitend voor surveillancedoeleinden in beginsel wél gerechtvaardigd achten, dan lijkt dit voor kinkhoest geen effectieve weg. Surveillance is, voor een endemische aandoening als kinkhoest, enkel noodzakelijk voor evaluatie en eventuele aanpassing van het Rijksvaccinatieprogramma.

Een minder bewerkelijke manier van surveillance, en tevens vollediger, is daarvoor de melding rechtstreeks door laboratoria aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Via meldende laboratoria kunnen tevens circulerende stammen van Bordetella pertussis getypeerd worden. Deze gegevens kunnen gecombineerd worden met gegevens over ziekenhuisopnamen (Landelijke Medische Registratie; LMR) en over sterfgevallen (Centraal Bureau voor de Statistiek; CBS) door kinkhoest.

De vaccinatiestatus van de patiënt is daarmee nog niet bekend en die is uiteraard wel van belang voor de bewaking van het Rijksvaccinatieprogramma. Dit laatste lijkt oplosbaar door de gegevens van Preventis, een registratie die de vaccinatiestatus van alle bij het Rijksvaccinatieprogramma gevaccineerden bevat en ondergebracht is bij het RIVM, te koppelen aan de laboratoriumdiagnosen. Deze koppeling, uiteraard met bewaking van de privacy van betrokkenen, zal de kennis van de vaccinatiestatus, en de implicaties daarvan, zelfs vergroten.

Van de door ons geanalyseerde 9310 kinkhoestaangiften in 2004 betroffen 7271 (78,1%) personen die volledig gevaccineerd waren en 118 (1,3%) betroffen onvolledig gevaccineerden. Van de overigen waren 761 (8,2%) niet gevaccineerd, was in 220 (2,4%) gevallen de vaccinatie niet van toepassing en in 940 (10,1%) gevallen de vaccinatiestatus onbekend. Slechts in 5433 gevallen (58,3%) was de vaccinatiestatus gecontroleerd door de GGD’s, vrijwel alleen bij patiënten met bekende vaccinatiestatus (volledig en onvolledig gevaccineerden).

Een tweede surveillancemogelijkheid, via peilstations van artsen, is eveneens goed uitvoerbaar en efficiënt bij een endemische aandoening zoals kinkhoest, met mogelijkheden voor nader epidemiologisch en microbiologisch onderzoek.

Beide surveillancemogelijkheden worden genoemd door de wetgever.1 Ze zullen beide vollediger informatie geven voor de evaluatie van het Rijksvaccinatieprogramma dan meldingen via GGD’s.

W.J.M. Niessen
J. Broer
J.F.P. Schellekens
Literatuur
  1. Regels ter afwending van de gevaren van infectieziekten (Infectieziektenwet). Memorie van toelichting. Kamerstukken 1996-1997, 25.336 nr 3.

M.A.E.
Conyn-van Spaendonck

Bilthoven, maart 2008,

Niessen et al. stellen in reactie op mijn commentaar bij hun artikel dat ‘kinkhoestaangifte ook voor surveillance overbodig’ is. Zij noemen vervolgens een aantal mogelijkheden voor surveillance, onder andere de melding van laboratoria rechtstreeks aan het RIVM. De auteurs hebben volstrekt gelijk dat de vaccinatiestatus cruciaal is. Laboratoria hebben veelal geen gegevens over de vaccinatiestatus van de patiënt. En wanneer de voorgestelde melding door laboratoria niet steunt op een wettelijke plicht is er geen basis om de persoonsgegevens centraal te rapporteren en te completeren met de vaccinatiestatus. Daarom zijn alle ziekten uit het Rijksvaccinatieprogramma meldingsplichtig vanaf de komende wijziging van de Infectieziektenwet medio 2008. Dat betekent dat naast de huidige meldingsplicht voor difterie, kinkhoest, poliomyelitis, mazelen, rubella, meningokokken, hepatitis B ook tetanus, bof, invasieve Haemophilus influenzae-infecties en invasieve pneumokokkenziekte (tot en met de leeftijd van 5 jaar) meldingsplichtig worden.

De discussie moet mijns inziens dan ook gevoerd worden vanuit de noodzaak om de meldingsplicht efficiënter te maken als instrument voor de bewaking van de meest voorkomende ziekte uit het Rijksvaccinatieprogramma in Nederland. Dit geldt zeker zolang het bij kinkhoest om duizenden meldingen per jaar gaat. Automatisering kan hierin een rol spelen, maar ook een kritische blik op de keuze van de te verzamelen gegevens en vooral een goede samenwerking tussen laboratoria, GGD’s en het Centrum Infectieziektebestrijding. Op deze manier blijven zowel de landelijke surveillancetaak van het RIVM als de regionale surveillance- en bestrijdingstaken van de GGD’s wat betreft kinkhoest gewaarborgd en beschikt men op beide niveaus over correcte en complete informatie over vaccinatiestatus en transmissie.

In een eerdere ingezonden brief (2008:469) vroeg Van Elsacker-Niele aandacht voor hoest- en handenhygiëne. Dat hoest- en handenhygiëne belangrijk is om transmissie te beperken ondersteun ik; de overheid neemt in dezen overigens ook verantwoordelijkheid; zie de campagne: ‘Hoesten en niezen? Zakdoek kiezen!’ (www.rivm.nl/cib/infectieziekten/Influenza/faq-griep-verkoudheid.jsp).

M.A.E. Conyn-van Spaendonck