artikel
Casus
Een 17-jarig meisje had sinds ruim een half jaar een linkszijdige, wisselend pijnlijke, submandibulaire zwelling. Door de huisarts voorgeschreven antibiotica hadden geen effect. Echografisch onderzoek, diverse puncties, microbiologisch alsook histologisch onderzoek lieten bij herhaling een niet nader classificeerbaar lokaal ontstekingsbeeld zien. Kweken op mycobacteriën en Actinomyces waren negatief. Al 2 maal was de afwijking na chirurgische drainage gerecidiveerd. Bij lichamelijk onderzoek was er links een submandibulair litteken met centraal een ulcererende fistelopening die in de richting van de onderkaak liep (figuur a). Bij intraorale inspectie was het gebit gesaneerd. Element 37 (de 2e molaar linksonder) bevatte een grote composietvulling met vestibulair een kleine carieuze afwijking. Op een orthopantomogram werd bij dat element een periapicale opheldering gezien (zie figuur b). De conclusie luidde dat patiënte een periapicaal abces had dat uitging van element 37, met extraorale fisteling. Het element had behouden kunnen worden door een wortelkanaalbehandeling of een apexresectie, maar patiënte gaf de voorkeur aan extractie. Deze vond nog dezelfde dag plaats onder lokale anesthesie, waarna de fistel spontaan genas. Dentogene huidfistels hebben een aantal karakteristieke voorkeursplaatsen. Afhankelijk van het aangedane element kan de fistel uitmonden in de mediale ooghoek, de plica nasolabialis, de caudale rand van het zygoma, de kaakhoek, de onderkaakrand, de submentale regio of de kinpunt. Na adequate tandheelkundige behandeling geneest een dentogene huidfistel meestal vanzelf.
Diagnose
Dentogene huidfistel.
(Geen onderwerp)
Groningen, oktober 2007,
Het is goed dat de collegae Van den Hoogen en Merkx de dentogene huidfistel in de rubriek ‘Diagnose in beeld’ hebben beschreven (2007:2100). Deze aandoening is niet zeldzaam en is na gerichte diagnostiek veelal eenvoudig en effectief te behandelen. Wat ons echter opvalt aan de gepresenteerde casus is dat eerst een groot aantal handelingen werd verricht, variërend van het voorschrijven van antibiotica door de huisarts tot echografisch onderzoek, puncties, kweken van de bacteriële flora en chirurgische drainage, alvorens het idee werd opgevat om ook in de mond te kijken en een passend röntgenologisch onderzoek uit te voeren. Wij vermoeden dat de auteurs pas in een later stadium bij deze casus werden betrokken; waarschijnlijk hebben zij op basis van de ziektegeschiedenis gemeend de lezers van het Tijdschrift te moeten laten delen in hun kennis.
Wat onzes inziens ontbreekt aan deze casus, en wat in onze ogen een belangrijk leermoment had moeten zijn, is een bespreking van het voortraject: wat is er gedaan alvorens men tot de diagnose ‘dentogene huidfistel’ kwam? Op basis van welke werkdiagnose(n) heeft de huisarts gemeend met antibiotica te moeten beginnen en op basis van welke werkdiagnose(n) zijn de vervolgdiagnostiek en de vervolgbehandelingen ingezet? Een kno-arts, maar zeker een tandarts of kaakchirurg, zal bij een persisterende cutane fistel aan de kaakrand altijd direct een dentale genese in de differentiaaldiagnostiek betrekken. Juist deze aspecten zijn essentieel in de beschrijving van een dergelijke casus; zo kunnen toekomstige patiënten met een dentogene huidfistel hopelijk worden behoed voor veel onnodige diagnostiek en behandelingen en voor een ontsierend litteken.
(Geen onderwerp)
Nijmegen, oktober 2007,
In hun brief geven de collegae Vissink en Spijkervet eigenlijk al antwoord op hun eigen vraag. Bij een fistel in het gezicht of bij de kaakrand staat een dentogene origine bij eenieder die hiermee bekend is, hoog in de differentiaaldiagnose. Als men eraan denkt, zijn de diagnose en de behandeling relatief eenvoudig. Anders wordt het als men deze afwijking niet kent. Het leermoment zit volgens ons dan ook niet in het bespreken van de – achteraf bezien ten onrechte gestelde – werkdiagnosen van de huisarts of de verwijzend specialist. Andere werkdiagnosen zijn pas mogelijk na uitsluiting van een dentogene origine. Deze boodschap vormde de reden waarom wij met onze bijdrage een breed lezerspubliek nog eens hebben willen attenderen op deze ‘diagnose à vue’.