Congenitaal pijnongevoeligheidssyndroom; een zeldzame aanwijzing voor het nut van pijn

Klinische praktijk
M.C. Kruyt
N.D. Kruyt
F.C. Oner
P.W. Hanlo
A.J. Verbout
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:1527-32
Abstract
Download PDF

Samenvatting

Een 34-jarige vrouw die bekend was wegens een aangeboren pijnongevoeligheidssyndroom kwam in consult vanwege toenemende zwakte en gevoelsverlies van het rechter been. De oorzaak was een snel verergerend partieel caudacompressiesyndroom zonder voorafgaand bekend trauma. Beeldvormende diagnostiek liet een lumbale charcot-wervelkolom zien, dat wil zeggen een volledig gedestrueerde wervelkolom, met compressie van de durale zak. Er volgde een spoedoperatie waarbij het lumbale kanaal werd geopend en een spondylodese werd verricht. Daarop volgde een bijna volledig neurologisch herstel. Pathogenetisch lijkt de afwezigheid van protectieve pijnzin in combinatie met trofische degeneratie als gevolg van neurovasculaire disregulatie een rol te spelen.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:1527-32

artikel

Inleiding

Pijn heeft een beschermende functie, zoals blijkt uit de volgende ziektegeschiedenis. Die betreft een vrouw met het uiterst zeldzame, doch zeer illustratieve pijnongevoeligheidssyndroom, ook wel congenitaal pijnongevoeligheidssyndroom (‘congenital insensitivity to pain syndrome’) of hereditaire sensorische en autonome neuropathie (HSAN) genoemd.

ziektegeschiedenis

Patiënt A was een 34-jarige vrouw van Marokkaanse afkomst. Zij kwam naar ons ziekenhuis met sinds 3 dagen toenemende zwakte en gevoelsverlies van het rechter been, met krampende sensaties – geen echte pijn – uitstralend vanuit de rechter bil. Er was geen incontinentie voor urine of feces. Recentelijk had patiënte geen trauma doorgemaakt of klachten bemerkt van het bewegingsapparaat of van andere tractussen.

Anamnese

Patiënte was in Nederland geboren. Haar ouders waren neef en nicht uit een familie waarin geen andere ziekten naast HSAN bekend waren. Zij hadden 7 kinderen, te weten 3 meisjes en 4 jongens. Patiënte en haar jongere zusje waren bekend wegens een congenitaal pijnongevoeligheidssyndroom. Dit openbaarde zich bij patiënte op 4-jarige leeftijd met een pijnloze, moeizaam helende tibiafractuur. Na uitsluiting van metabole stoornissen, bindweefselziekten en immunologische afwijkingen werd 3 jaar later de diagnose ‘congenitaal pijnongevoeligheidssyndroom’ gesteld op basis van een verminderde hoeveelheid dunne gemyeliniseerde vezels in een N.-suralisbiopt. Naast de pijnongevoeligheid had patiënte een gestoorde temperatuurregulatie door afwezige zweetsecretie. Als kind moest zij tijdens vakanties in Marokko bijvoorbeeld in koud water zitten om niet oververhit te raken.

Patiënte had het dringende advies gekregen om voorzichtig te zijn, maar desondanks had zij tot haar puberteit meerdere traumata opgelopen met fracturen van onder meer het bekken, de beide armen en benen en de voetwortels, telkens met een moeizame genezing, die vaak werd gecompliceerd door infecties. Ondanks de handicaps maakte zij een ongestoorde ontwikkeling door en doorliep zij haar opleiding succesvol. Zij was administratief medewerkster. Zij had geen kinderwens, omdat zij haar leven zonder kinderen al zwaar genoeg vond.

Tot 6 jaar vóór het huidige consult werd patiënte poliklinisch vervolgd in verband met charcot-deformaties aan de rechter enkel en knie. Charcot-deformaties betreffen volledig gedestrueerde gewrichten, die kunnen ontstaan bij pijnongevoeligheid.1 2 (Dit fenomeen is vooral bekend bij diabetische polyneuropathie en werd oorspronkelijk beschreven bij patiënten met tabes dorsalis.)3 4

Lichamelijk onderzoek

Bij het lichamelijk onderzoek zagen wij een gedrongen Marokkaanse vrouw van 155 cm lichaamslengte en een ‘body mass index’ (BMI) van 31 kg/m2. De vitale parameters (ademhaling, hartslag, lichaamstemperatuur) waren niet-afwijkend. Er was een kleurverschil van de irissen, dat patiënte al sinds haar geboorte had (figuur 1); dit werd niet eerder bij het pijnongevoeligheidssyndroom beschreven. Het topje van patiëntes rechter duim ontbrak door een eerder doorgemaakt panaritium, maar verder had zij geen (auto)acromutilaties, zoals een afgebeten tong of ontbrekende vingertoppen. Onderzoek van de benen toonde een beenlengteverschil van 4 cm, een karakteristiek kenmerk bij het pijnongevoeligheidssyndroom.1 2 Onderzoek van de heupen en enkels toonde ongestoorde en symmetrische bewegingsuitslagen. De knieën vertoonden beide een valgusstand, met een verhoogde hyperextensie rechts. Er waren geen aanwijzingen voor gewrichtsontstekingen.

Neurologisch onderzoek

Bij neurologisch onderzoek was patiënte helder en goed georiënteerd, zonder cognitieve functiestoornissen. Aan de hersenzenuwen werden geen afwijkingen gevonden. De motoriek volgens de schaal van de Medical Research Council (MRC) was aan de armen en het linker been graad 5 (in de MRC-gradering is graad 5 niet-afwijkend; bij graad 3 kan de zwaartekracht net worden overwonnen en bij graad 0 is er geen enkele spieraanspanning). Het rechter been was proximaal graad 0; distaal waren de flexie en extensie van de tenen graad 3. Deze toestand verslechterde in enkele uren, hetgeen resulteerde in een volledige paralyse van het rechter been.

Bij de beoordeling van de sensibiliteit was er de bekende afwezige pijnzin; de vibratie- en positiezin waren intact. De aanrakingszin aan het rechter been was gestoord vanaf de liesregio en de sacrale regio naar distaal, maar elders niet-afwijkend. De spierrekkingsreflexen waren laag symmetrisch aan de armen, aan de benen was er areflexie. De voetzoolreflexen verliepen beiderzijds volgens plantairflexie (niet-afwijkend). De sfincterspanning was verlaagd en er was wat ontlasting gelekt. Patiënte liet ook eenmaal urine lopen, maar voelde dit wel passeren. Wortelrekkingsproeven volgens Lasègue gaven beiderzijds een negatieve uitslag.

Aanvullend onderzoek

Laboratoriumonderzoek toonde de volgende uitslagen: bezinking: 13 mm/1e uur; hemoglobine: 8,1 mmol/l; leukocyten: 13,1 × 109/l; C-reactieve proteïne: figuur 2). De lumbale wervelkolom vertoonde forse afwijkingen op de niveaus Li-Liii (figuur 3), met destructie van de dekplaten en een retropositie van Lii ten opzichte van Liii, alsmede spondylotische haakvorming op deze niveaus. MRI met gadoliniumcontrast toonde een verhoogde signaalintensiteit van de corpora en disci Li-Liii (zie figuur 3b). Er was aankleuring en zwelling van de weke delen aan de voorzijde van Li-Liii en tevens zwelling in de epidurale ruimte, met compressie van de durale zak en van wortels aan voornamelijk de rechter zijde. Het beeld paste bij dat van een charcot-wervelkolom (‘Charcot spine’).5

Beleid

Omdat patiënte een snel verslechterend partieel caudacompressiesyndroom had, werd een spoedinterventie verricht waarbij de wervelbogen Li-Liv werden verwijderd en de wortels werden gedecomprimeerd. Hierbij werden geen infectieuze kenmerken aangetroffen; ook was er geen maligne weefsel. Het bot bleek opvallend sclerotisch te zijn, hetgeen de stabilisatie middels pedikelschroeven bemoeilijkte. Na stabilisatie van Txii-Liv werd lokaal bot tussen de wervels gelegd om op termijn een benige fusie te verkrijgen.

Decursus

Postoperatief was er direct verbetering van het neurologische beeld. Na radiologische controle van de lumbale wervelkolom werd na 1 week waarin patiënte een korset droeg, gestart met revalidatie (figuur 4). Na 2 weken kon patiënte zelfstandig mobiliseren met behulp van een rollator. In de daaropvolgende weken herstelde de kracht zich proximaal tot graad 4; de kracht van de voetheffers herstelde zich eveneens tot graad 4. De kracht van de voetstrekkers herstelde zich volledig. Ook de aanrakingszin herstelde volledig en patiënte ondervond geen mictie- of defecatieklachten meer. De revalidatie werd voortgezet in de revalidatiekliniek.

beschouwing

De beschreven patiënte presenteerde zich met een pijnloze progressieve parese van het rechter been op basis van een partieel caudacompressiesyndroom. Vermeldenswaard is dat de afwezigheid van pijnzin bij haar een ongestoorde plantaire voetzoolreflex niet belemmerde. Daarmee wordt nog eens bevestigd dat de voetzoolreflex geen nociceptieve reflex is.6 Omdat patiënte bekend was wegens het pijnongevoeligheidssyndroom werd gedacht aan onopgemerkt letsel van de rug, hetgeen werd bevestigd door de radiologische bevindingen. Peroperatief werd het vermoeden van een charcot-wervelkolom bevestigd door de typische kenmerken van hypertrofische destructie zonder aanwijzingen voor een infectie.5

De eerste beschrijving van congenitale pijnongevoeligheid in de medische literatuur betreft een man die zich in de jaren dertig van de vorige eeuw op de kermis presenteerde als menselijk speldenkussen.7 In 1963 werd de aandoening voor het eerst vermeld in dit tijdschrift.8 Deze wordt gekenmerkt door een congenitale, veelal autosomaal recessief overervende, gegeneraliseerde afwezigheid van pijn, al dan niet in combinatie met autonome stoornissen.9 De perifeer neuropathische vormen worden onderverdeeld in 5 typen: HSAN I-V.9-11 Onze patiënte had waarschijnlijk HSAN type IV, hoewel daarbij afwezigheid van ongemyeliniseerde vezels wordt verondersteld. Voor een betere classificatie dient verder genetisch onderzoek te worden verricht.

Recent werd een indeling van het pijnongevoeligheidssyndroom voorgesteld die zich richt op de orthopedische praktijk:1 type A wordt gekenmerkt door infecties, type B door multipele fracturen en type C door charcot-artropathieën. In een groep van 13 patiënten die hiervoor werd onderzocht, waren 10 patiënten van Arabische afkomst en waren 9 patiënten geboren uit consanguïene ouders. Opvallend is dat er geen melding wordt gemaakt van wervelkolomfracturen; deze worden eveneens niet beschreven in een groep van 20 kinderen uit bedoeïenenfamilies.2 De charcot-wervelkolom blijkt een zeldzame bevinding bij het pijnongevoeligheidssyndroom; mogelijk betreft het een aparte categorie patiënten.1 2 5 10 11

Op basis van eerder gepubliceerde casuïstiek en de hier gepresenteerde casus kan men concluderen dat pijnongevoeligheid samengaat met afwijkingen van invaliderende en potentieel levensbedreigende aard. Het inzicht dat pijn een beschermende en waarschuwende functie heeft is niet van alle tijden en werd pas in de afgelopen eeuw verkregen door kennis van de neuroanatomie. In de door godsdienst gedomineerde tijd die hieraan voorafging, werd pijn slechts gezien als een godsgeschenk tot boetedoening. In de Griekse oudheid zag men pijn alleen als een symptoom. Later kende Galenus in zijn De usu partium als eerste de functie van schade ‘waarnemen’ en daardoor schade voorkomen toe aan het zenuwstelsel.12 De vraag hoe belangrijk pijn is om skelettraumata te voorkomen, is niet volledig te beantwoorden.4 12

Pathogenese

Hoewel men erover kan speculeren dat de vele traumata bij onze patiënte het gevolg waren van jeugdig enthousiasme zonder de rem van pijn, zouden ook andere mechanismen een rol kunnen spelen. Sinds de ontdekking van het verband tussen neuropathie en traumatische deformaties in de 19e eeuw zijn er over de initiële schade namelijk twee dominante theorieën.4 De ‘Duitse’ theorie van Virchow en Volkman gaat uit van op zich normale microtraumata die door continuering van de belasting resulteren in stressfracturen en artropathieën. De ‘Franse’ theorie van Charcot daarentegen gaat uit van neurovasculaire disregulatie. Hierdoor treedt een verhoogde perfusie met trofische degeneratie op. Met name in de literatuur over de diabetische charcot-voet wordt de neurovasculaire theorie betreffende het ontstaan van de initiële schade ondersteund door bevindingen als een verhoogde perfusie met arterioveneuze shunting in neuropathische voeten.3 13 Voortbouwend op deze theorie pleit men voor behandeling met bisfosfonaten om de osteoclastaire activiteit te remmen, met goede resultaten.3 14 Wat betreft de destructie die zich na het initiële trauma ontwikkelt, is er wel consensus dat deze met zeer ernstige pijn gepaard gaat en alleen door al dan niet gedeeltelijke afwezigheid van pijnsensatie onopgemerkt kan plaatsvinden.

conclusie

Congenitale pijnongevoeligheid is een zeldzame aandoening die als geen andere de functie van pijn illustreert. Door de afwezigheid van pijn kunnen traumata alsook microtraumata leiden tot ernstige gevolgen.

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.

Literatuur
  1. Bar-On E, Weigl D, Parvari R, Katz K, Weitz R, Steinberg T. Congenital insensitivity to pain. Orthopaedic manifestations. J Bone Joint Surg Br. 2002;84:252-7.

  2. Schulman H, Tsodikow V, Einhorn M, Levy Y, Shorer Z, Hertzanu Y. Congenital insensitivity to pain with anhidrosis (CIPA): the spectrum of radiological findings. Pediatr Radiol. 2001;31:701-5.

  3. Huisman AM, Valk HW de, Prins HJ, Bijlsma JWJ, Jacobs JWG. Artritis ten gevolge van diabetes mellitus of hemochromatose. Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:196-200.

  4. Sanders LJ. The Charcot foot: historical perspective 1827-2003. Diabetes Metab Res Rev. 2004;20(Suppl 1):S4-8.

  5. Igram CM, Harris MB, Dehne R. Charcot spinal arthropathy in congenital insensitivity to pain. Orthopedics. 1996;19:251-5.

  6. Gijn J van, Crevel H van. De voetzoolreflex. Ned Tijdschr Geneeskd. 1978;122:1299-302.

  7. Van Ness Dearborn G. A case of congenital general pure analgesia. J Nerv Ment Dis. 1932;(75):612-5.

  8. Loghem sr JJ van. Congenitale universele ongevoeligheid voor pijn. Ned Tijdschr Geneeskd. 1963;107:657.

  9. Verhoeven K, Timmerman V, Mauko B, Pieber TR, Jonghe P de, Auer-Grumbach M. Recent advances in hereditary sensory and autonomic neuropathies. Curr Opin Neurol. 2006;19:474-80.

  10. Minde J, Svensson O, Holmberg M, Solders G, Toolanen G. Orthopedic aspects of familial insensitivity to pain due to a novel nerve growth factor beta mutation. Acta Orthop. 2006;77:198-202.

  11. Nagasako EM, Oaklander AL, Dworkin RH. Congenital insensitivity to pain: an update. Pain. 2003;101:213-9.

  12. Nash TP. What use is pain? Br J Anaesth. 2005;94:146-9.

  13. Edelman SV, Kosofsky EM, Paul RA, Kozak GP. Neuro-osteoarthropathy (Charcot’s joint) in diabetes mellitus following revascularization surgery. Three case reports and a review of the literature. Arch Intern Med. 1987;147:1504-8.

  14. Pitocco D, Ruotolo V, Caputo S, Mancini L, Collina CM, Manto A, et al. Six-month treatment with alendronate in acute Charcot neuroarthropathy: a randomized controlled trial. Diabetes Care. 2005;28:1214-5.

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum Utrecht, Postbus 85.500, 3508 GA Utrecht.

Afd. Orthopedie, huispost G05.221: hr.dr.M.C.Kruyt, assistent-geneeskundige; hr.dr.F.C.Oner en hr.prof.A.J.Verbout, orthopedisch chirurgen.

Afd. Neurochirurgie: hr.dr.P.W.Hanlo, neurochirurg.

Contact Afd. Neurologie: hr.N.D.Kruyt, assistent-geneeskundige (mkruyt@umcutrecht.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

J.R.M.
Cruysberg

Nijmegen, juli 2007,

Kruyt et al. beschrijven een 34-jarige vrouw die bekend was wegens een aangeboren pijnongevoeligheidssyndroom (‘congenital insensitivity to pain syndrome’) ofwel hereditaire sensorische en autonome neuropathie (HSAN) (2007:1527-32). De auteurs vermelden een aangeboren kleurverschil van de irissen bij hun patiënte, dat niet eerder bij het pijnongevoeligheidssyndroom beschreven zou zijn. In figuur 1 uit de publicatie is echter niet alleen een heterochromie van de iris te zien (de rechter iris is lichter dan de linker), maar ook een duidelijke anisocorie (de linker pupil is kleiner dan de rechter) en beiderzijds relatief te hoog staande onderoogleden (‘upside-down’-ptosis). Deze laatste bevindingen passen bij het syndroom van Horner.1 Anisocorie en hornersyndroom zijn niet ongebruikelijk bij patiënten met hereditaire sensorische en autonome neuropathie.2 3 Onzes inziens is het dus goed mogelijk dat patiënte een dubbelzijdig hornersyndroom heeft.

J.R.M. Cruysberg
Y. Sharifi
Literatuur
  1. Nielsen PJ. Upside down ptosis in patients with Horner’s syndrome. Acta Ophthalmol (Copenh). 1983;61:952-7.

  2. Pinckers A, Pad Bosch AA van ’t, Aandekerk AL, Cruysberg JRM. Congenital sensory neuropathy. Ophthalmological implications. Acta Ophthalmol (Copenh). 1988;66:293-8.

  3. Smith SA, Smith SE. Bilateral Horner’s syndrome: detection and occurrence. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1999;66:48-51.

Amsterdam, juli 2007,

Collegae Cruysberg en Sharifi merken terecht op dat er bij deze patiënte aanwijzingen zijn voor een (bilateraal) syndroom van Horner. Patiënte heeft inderdaad een anisocorie ten nadele van links. Of er tevens bilaterale upside-downptosis is aan de hand van klinisch onderzoek en de afgebeelde foto is onzes inziens echter niet met zekerheid vast te stellen. Mogelijk betreft de hoge stand van de onderoogleden een normale (bijvoorbeeld raciale) anatomische variant.

In dit kader is het interessant dat onze patiënte sinds haar jeugd een heterochromie van de irissen heeft. Dit is een bekend verschijnsel bij een (congenitaal) syndroom van Horner.1 Door een gebrek aan sympathische activiteit (zoals bij een autonome neuropathie als HSAN) ontstaat er, naast het hornersyndroom, een gebrek aan melaninepigmentatie van de iris. Echter, op basis van de afgebeelde foto (waarop anisocorie ten nadele van links te zien is) zou men juist een syndroom van Horner rechts (minder pigmentatie) verwachten. In de toekomst zullen pupillometrie en reeds ingezet genetisch onderzoek wellicht hulp kunnen bieden bij een verdere beschrijving van het syndroom van deze patiënte.

N.D. Kruyt
M.C. Kruyt
F.C. Oner
P.W. Hanlo
A.J. Verbout
Literatuur
  1. Weinstein JM, Zweifel TJ, Thompson HS. Congenital Horner’s syndrome. Arch Ophthalmol. 1980;98:1074-8.