Samenvatting
Een 19-jarige man presenteerde zich met algehele malaise en een zwelling in de rechter heupregio en het rechter bovenbeen. Het röntgenologische beeld op de CT-scan werd geïnterpreteerd als een abces, maar bij exploratie werd een diffuse myositis gevonden, met panniculitis en necrose en ontsteking van spierweefsel, die samenhing met een exacerbatie van de ziekte van Crohn. De aandoening reageerde goed op medicamenteuze behandeling, maar later ontstond een enterocutane fistel naar de heup, veroorzaakt door een crohncolitis in het kleine bekken. Daarvoor werd een dunnedarmresectie verricht, waarna een primaire anastomose werd aangelegd. De primaire behandeling van myositis die met inflammatoir darmlijden samenhangt, is medicamenteus. Alertheid op deze ongewone samenhang kan onnodig chirurgisch ingrijpen voorkomen.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:1295-8
(Geen onderwerp)
Utrecht, juni 2007,
Graag plaatsen wij kanttekeningen bij de beschrijving en de interpretatie van het beschreven ziektegeval door Berger et al. (2007:1295-8).
Hierbij ging het om een jongeman die reeds 5 jaar behandeld werd in verband met de ziekte van Crohn en die zich presenteerde met een pijnlijke zwelling in het rechter bovenbeen. Er wordt geen melding gemaakt van het fenotype (perforerend, stenoserend of alleen luminale activiteit) of van de lokalisatie van de ziekte van Crohn in het verleden. Op basis van een CT-scan werd – terecht – vermoed dat het ging om een abces, gezien de randaankleuring van de afwijking en een klein gasbelletje. Bij operatie werd een kleine holte gezien met hierin vocht waaruit later Escherichia coli werd gekweekt. Abusievelijk werd op grond van afwezigheid van afwijkingen op de CT-scan activiteit van de ziekte van Crohn in de vorm van luminale ziekte of fisteling uitgesloten geacht. Na drainage en antibiotische behandeling knapte patiënt aanvankelijk op, maar na enkele maanden kreeg hij een enterocutane fistel. Deze was klaarblijkelijk ontstaan in de dunne darm (gezien de hierop volgende operatie: een dunnedarmresectie), maar werd betiteld als een ‘crohn-colitis’. Merkwaardig genoeg werd nu, waarschijnlijk door een verkeerde interpretatie van de histologische uitslag, de diagnose ‘myositis in het kader van de ziekte van Crohn’ gesteld, een zeer zeldzame extra-intestinale manifestatie van de ziekte. Het ligt echter meer voor de hand om hier te spreken van een infiltraat en beginnend abces, op basis van een (micro)perforatie van een reeds ontstoken dunne darm. Een coloscopie, eventueel een MRI-onderzoek van de dunne darm, had dit bij initiële presentatie waarschijnlijk reeds duidelijk gemaakt. Een vroegtijdige behandeling in de vorm van resectie van het aangedane darmdeel of wellicht intensivering van de immuunsuppressie, had de later optredende ernstige complicatie mogelijk kunnen voorkomen.
Deze casus illustreert naar ons idee dat vroegtijdige betrokkenheid van een ervaren maag-darm-leverarts bij de behandeling van patiënten met gecompliceerde vormen van de ziekte van Crohn noodzakelijk is. Bij deze patiënt had dit mogelijk geleid tot een ander diagnostisch en therapeutisch traject.
(Geen onderwerp)
De auteurs zien af van een antwoord.