De biomedische basisvakken zijn onverminderd van belang voor de artsopleiding

Perspectief
W. Kuis
J.L.L. Kimpen
E.J.F.M. Custers
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:932
Abstract

Zie ook het artikel op bl. 933.

In het probleemgestuurd onderwijs worden de basisvakken niet langer op de klassieke manier, dat wil zeggen als afzonderlijke disciplines, onderwezen, maar gekoppeld aan klinische problemen.1 Vanwege het onmiskenbare succes van dit onderwijsmodel in Maastricht hebben de andere geneeskundeopleidingen onderdelen ervan overgenomen.

Zijn door deze nieuwe onderwijscurricula de biomedische basisvakken niet te veel op de achtergrond geraakt? Vaak meent men dat artsen hun biomedische basiskennis niet of zelden gebruiken. Wij denken echter dat wij die kennis meer gebruiken dan wij ons realiseren. Het is als met het spreken van een taal: men hoeft de grammaticale regels niet meer uit het hoofd te kennen om ze in de dagelijkse praktijk toe te passen. Maar men moet die regels wel één keer goed gekend hebben; daarna worden ze bijna een automatisme.

In de geneeskunde ligt dat niet anders. Natuurlijk is veel klinisch werk routine…

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum Utrecht, Postbus 85.090, 3508 AB Utrecht.

Locatie Wilhelmina Kinderziekenhuis, afd. Kindergeneeskunde: hr.prof.dr.W.Kuis, kinderarts-immunoloog; hr.prof.dr.J.L.L.Kimpen, kinderarts.

Expertisecentrum voor Onderwijs en Opleiding, Directie Onderwijs en Opleidingen: hr.dr.E.J.F.M.Custers.

Contact hr.prof.dr.W.Kuis (w.kuis@umcutrecht.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Rotterdam, april 2007,

Het belang van de biomedische vakken voor de opleiding tot arts, waarover werd gedebatteerd door collega’s Kuis et al. (2007:932) en Scheele (2007:933), bleek pregnant uit een artikel in hetzelfde nummer van collega Suijkerbuijk et al. (2007:907-14) over de rol van epigenetische processen in het ontstaan van kanker. Uit het artikel blijkt dat het belang van de biomedische vakken voor de geneeskunde buiten kijf is. Het artikel is echter, doorspekt als het is met moleculair-biologisch jargon, niet voor elke arts begrijpelijk.

Uit de genoemde discussie blijkt dat het hierin eigenlijk over twee verschillende artsen gaat: over de arts-specialist, die slechts een deel van de geneeskunde tot in de diepte beheersen kan en die in onze tijd gepokt en gemazeld moet zijn in de biomedische wetenschap, én over de arts die verantwoordelijk is voor de zorg voor de patiënt in de breedste zin van het woord, de zorgarts, die het specialistisch netwerk kent en overziet, weet wat dit te bieden heeft en de diensten ervan coördineert voor de patiënt, die dit de patiënt kan uitleggen en die de prioriteiten stelt die voor een optimale behandeling en goede zorg noodzakelijk zijn. Voor de opleiding van die artsen zijn verschillende opleidingen nodig: een kortdurende gemeenschappelijke basis, waarna specialistisch onderwijs volgt. De in onze tijd snel toenemende medische kennis en vaardigheden, in combinatie met een beroepsuitvoering in beperkte arbeidstijd en vaak ook nog in deeltijd, vragen hierom. Een opleiding tot ‘dé arts’ is een illusie.1

J.C. Molenaar
Literatuur
  1. Molenaar J. De goede dokter. Utrecht: Van der Wees; 1999.

Amsterdam, mei 2007,

Collega Molenaar wijst in zijn commentaar op de behoefte aan artsen met verschillende profielen. Hij noemt de arts-specialist en de zorgarts. Het werk van de laatste vindt zijn zwaartepunt in de zorg voor de patiënt. De zorgarts heeft wel de noodzakelijke bagage van biomedische wetenschappen meegekregen, maar is vooral degene ‘die het specialistisch netwerk kent en overziet, weet wat dit te bieden heeft en de diensten ervan coördineert voor de patiënt, die dit de patiënt kan uitleggen en die de prioriteiten stelt die voor een optimale behandeling en goede zorg noodzakelijk zijn.’ Molenaar heeft in deze beschrijving van de zorgarts fraai de rollen van communicator, samenwerker, organisator en gezondheidsbevorderaar laten passeren die zo belangrijk blijken voor het functioneren van de arts die met patiënten werkt. Wanneer wij in de ontwikkeling van de zorg door medici twee grote mijlpalen onderscheiden, zijn deze in het commentaar van Molenaar te herkennen. Het gaat hierbij om de arts-specialist, die de medisch-technologische ontwikkeling belichaamt die degelijke en geavanceerde behandelingen mogelijk maakt, en de zorgarts, die de rollen uitvoert die de medisch expert ondersteunen. Artsen die voor patiënten zorgen, moeten niet alleen medisch-technologisch goed worden opgeleid, maar ook die andere rollen leren uitoefenen die vanuit het patiëntperspectief zo belangrijk zijn: communicatie, samenwerking, organisatie en professioneel gedrag. Daarvoor moeten wij in de artsopleidingen, maar ook in de specialistenopleidingen het komende decennium alle kansen nemen. De meeste Nederlandse medische faculteiten en, aangezet door het Centraal College voor Medische Specialismen, alle specialistenopleidingen hebben hun opleidingsplannen zo geschreven dat de slag om die tweede mijlpaal in de ontwikkeling van medische zorg begonnen is (www.medischevervolgopleidingen.nl). Nu is het de uitdaging om die communicatie, samenwerking, organisatie en professionele houding enerzijds zo goed mogelijk wetenschappelijk te gaan onderbouwen en anderzijds stevig in te bedden in de dagelijkse gang van zaken. De patiënt zal ons dankbaar zijn.

F. Scheele

Utrecht, mei 2007,

Na de opleiding tot arts zwermen de jonge artsen uit over verschillende opleidingen en zijn er uiteindelijk grote verschillen in de wijze waarop zij later hun beroep uitoefenen. Wij zijn dat met collega Molenaar eens. Alle artsen moeten in staat zijn om complexe medische problematiek te herkennen, ook al hebben zij deze casuïstiek niet eerder gezien, omdat wij artsen niet alleen opleiden om geprotocolleerde zorg uit te oefenen. Het blijkt dat een gedegen biomedische opleiding artsen beter in staat stelt hun beroep uit te voeren. Deze basis moeten wij onze artsen in ieder geval meegeven, ook al maken zij er later niet veel gebruik van. Het blijkt dat deze kennis niet verloren gaat, maar ons denken blijft structureren. De taken die Molenaar de ‘zorgarts’ daarnaast toekent, zijn niet gering en voor de uitoefening ervan is eveneens een goede biomedische kennis nodig. Een arts moet begrijpen wat het probleem van zijn patiënt is, anders kan hij hem niet adviseren over de behandeling, laat staan een coördinerende rol spelen. Daarvoor moet hij ook in staat zijn om (ingewikkelde) vakliteratuur te lezen en te begrijpen. De ontwikkeling van de geneeskunde staat niet stil en evolueert voortdurend. Wij zijn ook tegen een onderscheid tussen zorgarts en specialistisch arts. Wij leiden op tot basisarts, waarbij medische kennis steunt op gedegen biomedisch onderwijs. Die kennis is beter geïntegreerd en gaat niet verloren.

W. Kuis,