Samenvatting
Een 36-jarige para 2 kreeg 8 dagen na een sectio caesarea, waarbij een gezonde premature tweeling werd geboren, een eclamptisch epileptisch insult. Zij had prodromale verschijnselen in de vorm van hevige hoofdpijn en visusklachten leidend tot blindheid, die niet als zodanig door de hulpverleners werden herkend. Daarna kreeg zij een gegeneraliseerde epileptische aanval met tongbeet. Na behandeling met magnesiumsulfaat en nifedipine herstelde zij geheel. Eclampsie is een ernstige aandoening met frequente maternale complicaties, zoals abruptio placentae, diffuse intravasale stolling, neurologische problemen, longoedeem, acute nierinsufficiëntie en zelfs sterfte. Het herkennen van de prodromale verschijnselen, zoals hoofdpijn, visusklachten of pijn in de bovenbuik, is van uitermate groot belang. Intraveneus magnesiumsulfaat is het medicament van eerste keus. Een kwart van de eclampsieën post partum ontstaat 2-28 dagen na de bevalling. Vaak is er geen anamnese van preëclampsie tijdens de zwangerschap of de bevalling. Er is een relatieve toename in de incidentie van eclampsie in de late post-partumperiode, mogelijk doordat de prodromale verschijnselen niet worden onderkend, zoals deze casus illustreert. Iedere arts moet op de hoogte zijn van de verschijnselen van pre-eclampsie en de mogelijke gevolgen daarvan.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:414-7
(Geen onderwerp)
Leiden, februari 2007,
Collegae Van Weert et al. pleiten ‘voor waakzaamheid bij kraamvrouwen met lichamelijke klachten [. . .], zoals visusklachten, hoofdpijn en pijn in de bovenbuik, en zelfs als aanvullend onderzoek geen concrete resultaten oplevert’ (2007:414-7). Verder stellen zij: ‘Als een kraamvrouw dergelijke klachten heeft, zal de huisarts vaak als eerste daarmee geconfronteerd worden’. En dat is nu precies in de beschreven casus niet het geval geweest. Immers, de vrouw bij wie reeds bij een amenorroeduur van 28 weken zwangerschapshypertensie werd gediagnosticeerd, werd 7 dagen na de sectio bij een bloeddruk van 195/78 en 227/115 met hoofdpijnklachten ontslagen. Patiënte gaat na thuiskomst ‘direct naar bed omdat zij hevige hoofdpijn had’. Als 2 dagen later in de urine 4,3 g/24 h eiwit zit, zal dit ook bij ontslag al het geval zijn geweest. De diagnose ‘ernstige pre-eclampsie’ had eerder en dus door de gynaecoloog gesteld moeten worden.
Dat patiënte via de huisartsenpost thuis wordt behandeld met een antihypertensivum en pas als zij niets meer kan zien naar het ziekenhuis wordt verwezen, is indicatief voor de wijze waarop deze ernstige zwangerschapscomplicatie in ons land wordt behandeld.
Van Weert et al. documenteren de casus uitvoerig, waardoor het mogelijk is substandaardzorg aan te wijzen bij gynaecoloog, huisarts en neuroloog. Immers, ook op de afdeling Neurologie werd de diagnose pas gesteld toen na enige tijd de gynaecoloog in consult werd gevraagd. Alleen de verloskundige bij de nacontrole thuis handelde juist; zij liet zich echter helaas door de telefonisch geraadpleegde gynaecoloog ten onrechte geruststellen.
Er bestaan wel degelijk gegevens over de incidentie van eclampsie in ons land. In de ‘Landelijke studie naar ernstige maternale morbiditeit in Nederland’ (LEMMON-studie), deden zich van augustus 2004-2006 229 gevallen van eclampsie voor op een totaal van 366.913 geboorten, oftewel 6,2 per 10.000.
Eclampsie komt in ons land vaker voor dan in een aantal andere Europese landen. De recentste incidenties zijn 5,0 per 10.000 in Scandinavië (1998-2000), 3,9 in Yorkshire, Verenigd Koninkrijk (1999-2003), en 4,9 in Schotland (2003).1-3
In een cohort van 3988 vrouwen met (pre-)eclampsie werd de diagnose bij 229 (5,7%) gesteld na de geboorte.4 Van hen werden 151 (66%) heropgenomen in de kliniek. Het tijdsinterval tussen bevalling en heropname bedroeg 7 dagen (uitersten: 1-24 dagen).
Pre-eclampsie is de voornaamste oorzaak van maternale sterfte in Nederland. In de periode 1993-2002 stierven 3,9 vrouwen per 100.000 levendgeborenen aan de gevolgen hiervan, met substandaardzorg in 90% van de gevallen. In het Verenigd Koninkrijk komt pre-eclampsie pas op de 4e plaats met 0,7 sterftes en substandaardzorg in 46% van de gevallen.
Op een onlangs te Delft gehouden LEMMON-audit van eclampsie werden 12 vergelijkbare casussen besproken, waarbij het auditpanel in de meerderheid van de gevallen substantiële substandaardzorg constateerde. Huisartsen, verloskundigen, gynaecologen en andere hulpverleners dienen alert te zijn op het signaleren van dreigende eclampsie. Het tijdig stellen van de diagnose ‘pre-eclampsie’, tijdige behandeling met magnesiumsulfaat en antihypertensiva, alsmede het tijdig beëindigen van de zwangerschap zijn hierbij aangewezen. Onze resultaten zouden dan even goed kunnen zijn als in het Verenigd Koninkrijk.
Andersgaard AB, Herbst A, Johansen M, Ivarsson A, Ingemarsson I, Langhoff-Roos J, et al. Eclampsia in Scandinavia: incidence, substandard care, and potentially preventable cases. Acta Obstet Gynecol Scand. 2006;85:929-36.
Tuffnell DJ, Jankowicz D, Lindow SW, Lyons G, Mason GC, Russell IF, et al. Outcomes of severe pre-eclampsia/eclampsia in Yorkshire 1999/2003. Yorkshire Obstetric Critical Care Group. BJOG. 2005;112:875-80.
Brace V, Penney G, Hall M. Quantifying severe maternal morbidity: a Scottish population study. BJOG. 2004;111:481-4.
Matthys LA, Coppage KH, Lambers DS, Barton JR, Sibai BM. Delayed postpartum preeclampsia: an experience of 151 cases. Am J Obstet Gynecol. 2004;190:1464-6.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, maart 2007,
Wij danken collegae Van Roosmalen et al. voor de aanvulling met de incidentiegegevens over (pre-)eclampsie uit de LEMMON-studie.