Aderlating; een verdwenen populair therapeuticum

Perspectief
J.N. Keeman
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:206-11
Abstract
Download PDF

Samenvatting

Aderlating of bloedontlasting, gebaseerd op de humorale pathologie van Hippocrates en Galenus, werd duizenden jaren op verschillende manieren toegepast: flebotomie, ‘koppen zetten’ en toepassing van bloedzuigers. Er bestond een ruime indicatie om deze behandeling uit te voeren. P.C.A.Louis toonde in de 19e eeuw aan dat verbloeding bij pneumonie geen optimale therapie was. Zijn studie was opgezet volgens de eerste epidemiologische principes. Deze droeg bij aan het verdwijnen van aderlating, tezamen met de opkomst van de cellulaire pathologie van Virchow. Bloedzuigerbehandeling heeft in de 21e eeuw nog een plaats in de geneeskunde door toepassing van enzymen uit het speeksel van de bloedzuiger.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:206-211

artikel

Aderlaten werd al vermeld in Egyptische papyri en was een karakteristiek onderdeel van het handelen van de arts vanaf de middeleeuwen (figuur 1). Dit gebruik hield stand tot ver in de 19e eeuw. In 1835 publiceerde Pierre Charles Alexandre Louis (1787-1872) een systematisch onderzoek in boekvorm waarmee hij de validiteit van aderlaten bij longontsteking, tot dan gebruikelijk, ter discussie stelde.1 De aanschaf van dit boekje door de bibliotheek van de Vereniging Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde vormt de aanleiding voor deze beschouwing.

aderlating, bloedontlasting

In vele ziektefasen werd aderlating of eigenlijk beter bloedontlasting toegepast, zowel voor preventie en diagnostiek als voor behandeling, waarbij de stand van zon, maan en sterren een belangrijke rol speelde (figuur 2).2 3 In het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde van 1857 komt de galenische benadering van een beklemde liesbreuk aan de orde met ‘taxis, bloedzuigers, clysmata, fomentatie, zonder gewenscht gevolg’.5

De door Hippocrates (460-377 v.Chr.) ingevoerde en door Galenus (129-200) uitgewerkte leer van de humoraalpathologie bestond uit een evenwicht tussen 4 lichaamssappen (‘humores’): bloed (sanguis), slijm (flegma), gele gal (cholè) en zwarte gal (melaina cholè). Dit vormde het fundament voor de bloedontlasting (figuur 3).2 6-8 De ‘plethora’, overvloed aan bloed, en de ‘congestie’, ophoping van bloed in een bepaald lichaamsdeel, stonden hierbij centraal.

Het ontlasten van bloed ter correctie van deze toestanden, waaraan Celsus (25 v.Chr.-50) in zijn werk De medicina 2 hoofdstukken wijdde, werd daarop in de Romeinse, Arabische en middeleeuwse Europese geneeskunde unaniem geaccepteerd (De medicina, liber II, caput X; http://penelope.uchicago.edu).9 Het aantal ziekten dat hiervoor een indicatie vormde, was schier oneindig; van hoofdpijn, koortsen en snelle hartslag tot onregelmatige menstruatie, waterzucht, steenvorming in de blaas, zwangerschap en de pest.

Bestond de ziekte kort, dan werd ‘revulsie’ aangewend. Door op afstand de bloedsomloop te wijzigen kon het overtollige bloed afvloeien. Bij een langer bestaande ziekte hadden de humoren zich vastgezet en vond ‘evacuatie’ plaats op de gekwetste plek of daar vlakbij. Bloedontlasting kon op verschillende manieren bereikt worden: door een flebotomie, door het plaatsen van ‘ventosen’, ook wel ‘koppen zetten’ genoemd, of met behulp van bloedzuigers.

flebotomie

De aderopening (flebotomie) vond plaats met een ‘vlijm’ op daartoe aangewezen plaatsen, waarbij het bloed moest worden opgevangen in een bekken (figuur 4). De ‘doctores medicinae’, de stadsarts uitgezonderd, voerden deze ingreep in het algemeen niet zelf uit. Dat werd in de 15e en 16e eeuw overgelaten aan chirurgijns.10 De arts Le Paulmier (1568-1610) schreef over Ambroise Paré (1510-1590):11 ‘. . . à son retour (de Turin), il visita ses amis, et fut invité chez Sylvius qui avait été vraisemblablement son maître, et lui faisait ses saignées en ville . . ..’ Deze Sylvius (eigenlijke naam: Jacques Dubois (1478-1555)), een bekende Parijse arts, praktiserend aan het Collège de France, stond inmiddels zo hoog in aanzien, dat hij die door Paré liet overnemen.11

Later droegen de chirurgijns dit handwerk op hun beurt over aan barbiers (dorpschirurgijns) en vroedvrouwen. Zo werd het aderlaten in welke vorm dan ook, ondanks tegenwerpingen van sommigen, een taak van de lagere medische beroepsgroepen.9 10 12 13 Onoordeelkundig uitvoeren van de flebotomie kon leiden tot arterieletsel, en resulteerde soms in een aneurysma spurium (figuur 5), zoals ook Georg Friedrich Händel (1685-1759) mocht ervaren.

koppen zetten

Koppen zetten was een vorm van evacuatie. Men plaatste een verwarmde glazen of bronzen kolf met één opening op de huid, waarna er bij het afkoelen een zekere mate van vacuüm ontstond. De huid werd in het kolfje (de ‘kop’) gezogen met als gevolg een plaatselijke hyperemie (figuur 6). Celsus gaf de voorkeur aan een sneetje in de huid, gemaakt met een mesje, een ‘Schnepper’ of een ‘Schröpfer’, een apparaat dat met behulp van een veer scarificaties maakte, om op deze plaats bloed aan het lichaam te onttrekken. Albucasis (936-1013) gaf voor verschillende ziekten 14 bijpassende koplocaties aan.9

bloedontlasting met bloedzuigers

Bloedzuigers (Hirudo medicinalis), 0,5-5 cm lang, werden voornamelijk gebruikt voor het onttrekken van bloed op plaatsen waar de koppen niet toepasbaar waren. Naast het anticoagulans hirudine bevinden zich in het speeksel van de bloedzuiger ook anti-inflammatoire stoffen en hyaluronidase, een enzym dat hyaluronzuur, een bestanddeel van de bindweefseltussenstof, afbreekt en het bindweefsel ter plaatse versoepelt. Daarom werd deze therapie al meer dan 3000 jaar ook voor andere doeleinden toegepast. Zo zou Cleopatra (69-30 v. Chr.) van tijd tot tijd een bloedzuigerkuur hebben ondergaan om haar schoonheid en vitaliteit te bevorderen.

Bloedzuigers werden tot ver in de 19e eeuw naar ons land geïmporteerd en bewaard in kweekvijvers bij Apeldoorn, Zutphen, Meppel en Haren. Frankrijk importeerde voor medicinaal gebruik in 1827 bijna 34 miljoen, in 1833 42 miljoen en in het midden van de 19e eeuw 57 miljoen van deze dieren, terwijl het land er zelf bijna 1 miljoen exporteerde.12 16 Uit Duitse kwekerijen werden per jaar 1,5-3,5 miljoen bloedzuigers verhandeld en uit Russische kwekerijen kwamen 70 miljoen exemplaren per jaar. In 1830 verbruikte men alleen al in Londen 7 miljoen bloedzuigers.

Een voettocht

‘Merkwaardigs leverde dit anders geringe dorpje niet op . . . behalve een paar majestueuze, zware eikenbomen . . .,’ aldus tekende de Leeuwarder arts H.G.Cannegieter over het Brabantse dorp Duizel in zijn dagboek op naar aanleiding van zijn deelname aan de campagne tegen de Belgische Opstand in augustus 1831 als kapitein van de eerste afdeling van de Friesche Rustende Schutterij.17 Na een voettocht van ruim 2 maanden volgde op 31 maart inkwartiering in dit dorp.

‘Ook is hier een stapelplaats van bloedzuigers. Er woont hier namelijk een koopman die door het geheele Rijk en voornamelijk aan de Rijkshospitalen zijne bloedzuigers verzendt. . . . De schutters, die geloofden dat men des zomers niet gezond kon zijn, of men moest in het voorjaar even gelaten worden, plaatsen een drietal bloedzuigers in de vouw van den elleboog . . . om de aderlating te vervangen. Ik kwam eens bij een zieken schutter en vond hem met eene geheele kraag van bloedzuigers om zijnen hals; misschien had hij er wel dertig aan hangen. Hij was geweldig met klieren aan den hals gekweld, had reeds lang gedokterd en was nu, op raad van een anderen schutter, begonnen om eene quantiteit bloedzuigers aan den hals te zetten, met dàt gelukkig gevolg, dat onze patiënt genas.’

het verbloedingsdispuut

De galenische ‘humorale onbalans’, bestaande uit slechte menging van lichaamssappen (‘dyscrasie’) en plethora, vormde de reden om gedurende vele eeuwen patiënten te laxeren, te laten braken of te verbloeden. De Vlaamse arts Johannes B.van Helmont (1579-1644) deelde dit inzicht niet en deed in het begin van de 17e eeuw een voorstel tot onderzoek naar het effect van bloedontlasting: ‘. . . 200, or 500 poor People, that have Fevers, Pleurisies etc. Let us divide them in halfes, let us cast lots, that one halfe of them may fall to my share, and the other to yours; I will cure them without bloodletting and sensible evacuation; but you do as ye know (for neither do I tye you up to the boasting, or of Phlebotomy, or the abstinence from solutive Medicine). We shall see how many funerals both of us shall have . . .’.18 Helaas is een uitslag van dit spannend opgezette onderzoek nooit bekend geworden.

Ten tijde van en na de Franse Revolutie beleefde het aderlaten een dermate grote opbloei, dat men sprak van een aderlaatrevolutie. Het plaatsen van bloedzuigers was geliefd, vooral in de militaire heelkunde.19 Men beschouwde het als dé behandelmethode voor alle ontstekingsziekten en in het bijzonder voor ontstekingen in de thorax.20-22 Op grond van zijn werk ‘Médicine Physiologique’, gebaseerd op de ‘prikkelleer’ van de Schot John Brown (1735-1788), raadde een kleurrijke Parijse veteraan van Bonaparte, doctor François Joseph Victor Broussais (1772-1838), bloedontlasting aan met bloedzuigers als antiflogistische therapie.23 Bij patiënten met een pneumonie bracht hij en masse bloedzuigers aan op de borstkas (figuur 7). Zijn theorieën stonden in hoog aanzien, waarbij de relatie met Bonaparte, maar ook de handel in bloedzuigers zeker een rol speelde.

Het onderzoek van P.C.A.Louis

Rond 1800 waren er ook critici, zoals de Engelse legerchirurgen Robertson en Hamilton, die de schadelijke effecten van aderlating aantoonden bij militairen met koorts.24 De Franse arts Pierre Charles Alexandre Louis (1787-1872) besloot in de jaren dertig van de 19e eeuw de effectiviteit van bloedontlasting na te gaan. Zijn bevindingen, gepubliceerd in de Archives Generales de Médicine in 1828, weken af van de ideeën van Broussais.25 De reacties daarop waren zo wisselend en vooral negatief dat hij het onderzoek herhaalde en in boekvorm liet verschijnen.1 26

Voor zijn analyse selecteerde Louis 78 patiënten in het Parijse Hôpital de la Charité. Deze vormden een homogene groep met dezelfde, goed omschreven vorm van pneumonie en verkeerden vóór aanvang van de ziekte in goede gezondheid.1 26 27 Hij verdeelde de patiënten in een groep die vroeg verbloed was (tussen de 1e en 4e ziektedag) en een groep die laat verbloed was (tussen de 5e en 9e ziektedag). De groepen bestonden uit 42 en 36 patiënten met een vergelijkbare gemiddelde leeftijd (41 versus 38 jaar; tabel). Bij het aderlaten werd 10 tot 15 onzen bloed afgenomen. Hij bekeek het ziektebeloop van de 2 patiëntengroepen en vond dat de ziekteduur gemiddeld 3 dagen korter was in de vroeg verbloede groep dan bij hen die laat waren verbloed. Van de eerste groep was echter 43 overleden tegenover 25 van de laat verbloede groep, een resultaat dat hij ‘effrayant, absurde en apparence’ noemde (bl. 17).1

Zijn conclusie was tenslotte niet dat aderlating nutteloos was, maar dat die veel minder resultaat opleverde dan in die tijd in het algemeen werd gedacht (bl. 16).1 Hij was voorstander van bloedontlasting met het mes ‘bij ernstige ontstekingen in belangrijke organen’.

Louis schaarde zich onder de eerste epidemiologen, omdat zijn onderzoeken zijn gebaseerd op de epidemiologische principes van groepsvergelijking en populatiedenken (Morabia A. Pierre-Charles-Alexandre Louis and the evaluation of bloodletting. www.jameslindlibrary.org). Hij bevorderde het idee dat nieuwe en valide medische kennis verkregen wordt uit verzamelde klinische gegevens (de ‘numerieke methode’). Onduidelijk is waar zijn belangstelling voor de kwantitatieve geneeskunde vandaan kwam. Had hij enige mathematische training ondergaan? Had hij het werk van Franse mathematici bestudeerd? Was Louis op de hoogte van het Britse werk over kwantificatie gedurende de 18e en 19e eeuw?28 Vragen waarop geen antwoord te geven is.

De belangstelling voor het aderlaten verdween. Broussais overleed in 1838. De cellulaire pathologie van Virchow deed in 1855 haar intrede. In 1857 werd de ‘delicate kwestie’ van bloedontlasting bij koortsziekten op grond van pathologisch-therapeutische grondbeginselen in de Nederlandse geneeskunde al als anachronisme beschouwd.29

aderlaten in de huidige tijd

Therapeutische bloedafname door venapunctie geschiedt nu indien daar een dringende noodzaak toe bestaat, zoals bij acute decompensatio cordis of bij hemochromatose. Het koppen zetten wordt alleen in het alternatieve circuit toegepast. Hoewel door de ontwikkeling van de moderne chirurgie en farmacologie sterk in belang afgenomen, heeft de bloedzuigerbehandeling haar nut getoond bij decongestie na reconstructieve (micro)vaatchirurgie door de krachtige werking van hirudine en hyaluronidase.30

De universiteit van Duisburg-Essen publiceerde in 2003 een gerandomiseerd onderzoek naar de vermindering van pijn en stijfheid bij gonartrose. Een eenmalige behandeling met lokaal aangebrachte bloedzuigers werd vergeleken met een 28 dagen durende kuur van lokaal aangebrachte diclofenaczalf. Het effect leek positief, maar het was een preliminaire studie met kleine en niet-geblindeerde groepen. Mogelijk waren de groepen niet echt vergelijkbaar, aangezien de bloedzuigergroep de knie 12 uur lang niet mocht belasten en de andere groep wel.31

Ook bij de bloedzuigertherapie dreigt kwakzalverij. Op het internet wordt door vele instituten een dergelijke behandeling aangeboden, al of niet onder hoede van een ‘erkend hirudoloog’.

conclusie

Bloedontlasting heeft de mensheid lang beziggehouden. Nadat op grond van de leer van Hippocrates-Galenus grote hoeveelheden bloed aan soms ernstig zieke patiënten werden onttrokken met vaak fatale gevolgen, is men zich door de ontwikkeling van de epidemiologie rond 1800 hierop gaan bezinnen.

Met name P.C.A.Louis heeft door zijn kritische beschouwing van de resultaten bij het aderlaten voor pneumonie ertoe bijgedragen dat deze vorm van behandeling werd gestaakt. De humorale pathologie van Hippocrates werd vervangen door de cellulaire van Virchow.

Bloedzuigers lijken in de 21e eeuw toch nog een plaats te hebben; met name in de microchirurgie, maar niet zozeer vanwege de bloedontlasting als wel om de stoffen die deze diertjes afscheiden.

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.

Literatuur
  1. Louis PCA. Recherche sur les effets de la saignée dans plusieurs maladies inflammatoires et sur l’action de l’émétique et des vésicatoires dans la pneumonie. Parijs: Librairie de l’Académie Royale de Médecine; 1835.

  2. Huizenga E. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Queeste. 1998;5:32-57.

  3. Andel MA van. De aderlating in theorie en practijk. II. De astrologie. Ned Tijdschr Geneeskd. 1932;76:5164-79.

  4. Marcelis K. De afbeelding van de aderlaat- en Zodiakman in astrologische handschriften van de 13e en 14e eeuw. Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België; Brussel: Paleis der Academiën; 1986. Jaargang 48, nr. 43.

  5. Krieger FW. Heelkundige waarnemingen. Ned Tijdschr Geneeskd. 1857;1:656-8.

  6. Andel MA van. De aderlating in theorie en practijk. I. De humoraal-pathologie. Ned Tijdschr Geneeskd. 1932;76:4648-68.

  7. Huizenga E. Tussen autoriteit en empirie. De Middelnederlandse chirurgieën in de veertiende en vijftiende eeuw en hun maatschappelijke context. Hilversum: Verloren; 2003. p. 202-6.

  8. Brain P. Galen on bloodletting. Cambridge: Cambridge University Press; 1986.

  9. Spink MS, Lewis GL. Albucasis on surgery and instruments. A definitive edition of the Arabic text with English translation and commentary. Berkeley: Wellcome Institute of the History of Medicine Publications; 1973. p. 656-73.

  10. Riha O. Der Aderlass in der mittelalterlichen Medizin. Med Ges Gesch. 1989;(8):93-118.

  11. Le Paulmier CS. Ambroise Paré d’après de nouveaux documents découverts aux Archives Nationales et des papiers de famille/par le docteur Le Paulmier. Parijs: Charavay Frères; 1884. note 3. p. 21.

  12. Ackerknecht EH. Medicine at the Paris 1794-1848. Baltimore: Johns Hopkins Press; 1967. p. 62.

  13. Schoon L. Eén der ‘délicate kwestiën der geneeskunde’. Aderlatingen in de negentiende eeuwse verloskunde. In: Blécourt W de, redacteur. Grenzen van genezing. Hilversum: Verloren; 1993. p. 251-73.

  14. Sachs M. Mattheus Gottfried Purmann (1649-1711). Ein schlesischer Chirurg auf dem Weg von der mittelaltlichen Volksmedizin zur neuzeitlichen Chirurgie. Würzburger Medizinhistorische Mitteilungen. 1994;12:38-64.

  15. Gothof M. Purmanni, Chirurgi und Stadt-Arztes zu Breslau. Chirurgia Curiosa. Frankfurt: Michael Rohrlachs; 1699.

  16. Giacometti L. Leeching in the twentieth century. Am J Cardiol. 1987;60:1128-31.

  17. Cannegieter HG. Grootvaders glorie; het verhaal van den tiendaagschen veldtocht. Groningen: Noordhoff; 1930.

  18. Helmont JB van. Oriatrike, or physick refined: the common errors therein refuted and the whole are reformed and rectified. Londen: Lodowiek-Loyd; 1662. p. 526.

  19. Guthrie D. A history of medicine. Lippincott: Philadelphia; 1946. p. 56.

  20. Fields WS. The history of leeching and hirudin. Haemostasis. 1991;21(Suppl):3-10.

  21. Jackson JJ. In: Louis PCA, editor. Research on the effects of bloodletting in some inflammatory diseases. Boston: Hilliard Gray; 1836.

  22. Broussais FJV. Recherches sur la fièvre hectique. Parijs: Méquignon; 1803.

  23. La Berge A, Hannaway C. Paris medicine: perspectives past and present. Clio Med. 1998;50:1-69.

  24. Hamilton AL. De Synocho Castrensi oratie. Edinburgh: Ballantyne; 1816.

  25. Louis PCA. Recherche sur les effets de la saignée dans plusieurs maladies inflammatoires. Arch Gen Med. 1828;18:321-36.

  26. Louis PCA. Research on the effects of bloodletting in some inflammatory diseases. Boston: Hilliard Gray; 1836.

  27. Morabia A. Louis’ definition of pneumonia. Lancet. 2001;358:1188.

  28. Tröhler U. To improve the evidence of medicine: 18th century British origins of a critical approach. Edinburgh: Royal College of Physicians; 2000.

  29. Gobeé C. Over de aanwijzing en tegenaanwijzing der bloedontlasting bij koortsziekten. Ned Tijdschr Geneeskd. 1857;1:183-4.

  30. Dabb RW, Malone JM, Leverett LC. The use of medicinal leeches in the salvage of flaps with venous congestion. Ann Plast Surg. 1992;29:250-6.

  31. Michalsen A, Klotz S, Ludkte R, Moebus S, Spahn G, Dobos G. Effectiveness of leech therapy in osteoarthritis of the knee. A randomized controlled trial. Ann Intern Med. 2003;139:724-30.

Auteursinformatie

Contact Hr.dr.J.N.Keeman, chirurg n.p., Herman Heijermansweg 29, 1077 WK Amsterdam (jnkeeman@xs4all.nl)

Verbeteringen
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Groningen, januari 2007,

Collega Keeman (2007:206-11) beschrijft het baanbrekende onderzoek van Louis naar de sterfte door vroege en late aderlating. Vroege aderlating zou gepaard gaan met meer sterfte (43 versus 25%). Narekening van de tabel met gegevens over aderlating bij pneumonie op dag 1-4 en 5-9 en over sterfte geeft bij tweezijdig testen een p-waarde van 0,152 (exacte toets van Fisher; Statistical Package for the Social Sciences (SPSS, Gorinchem, versie 11)). Het verschil is dus statistisch niet significant. Daarnaast melden verschillende auteurs dat het gaat om een groep van 77 in plaats van de door Keeman genoemde 78 patiënten (Morabia A. Pierre Charles-Alexandre and the evaluation of bloodletting; www.jameslindlibrary.org).1 2 Verder klopt het door Keeman genoemde percentage herstelde patiënten in de vroeg behandelde groep, 43, niet. Morabia noemt 44%. Andere auteurs noemen een aantal van 18 overleden patiënten in de vroeg behandelde groep van 41 patiënten, wat overeenkomt met een percentage van 44. In de tabel moet het aantal op dag 1-4 behandelde patiënten van n = 42 dus vervangen worden door n = 41. Als wij de exacte toets van Fisher uitvoeren met de nieuwe gegevens, krijgen wij een p-waarde van 0,098. Het verschil is ook dan niet statistisch significant.

A. Knol
Literatuur
  1. Crilly M. Evidence based bloodletting. BMJ. 2001;322:854.

  2. Best M, Neuhauser D. Pierre Charles Alexandre Louis: master of the spirit of mathematical clinical science. Qual Saf Health Care. 2005;14:462-4.

Amsterdam, januari 2007,

Inderdaad is, zoals collega Knol aangeeft, in de tabel een fout geslopen en bedraagt het aantal van de in de eerste vier dagen verbloede patiënten 41 en niet 42.1 De vermelde percentages zijn echter juist, omdat ze gebaseerd zijn op de reeds aangehaalde tekst van Louis zelf: ‘[. . .] men heeft, in aangegeven volgorde, enerzijds 41 personen, van wie 18, of ongeveer driezevende, zijn bezweken, en anderzijds, 36, van wie 9, of slechts een vierde, hetzelfde lot hadden ondergaan. Verschrikkelijk resultaat, absurd.’ [Nederlandse vertaling.]

‘Drie zevende’ heb ik vertaald naar 43% en ‘een vierde’ naar 25%. Ondanks mijn foutieve opgave van het aantal blijven deze percentages staan. Louis is dus geschrokken van het verschil tussen drie zevende en een vierde. De berekeningen van Louis zijn handwerk en ik vraag mij af of het historisch gezien geoorloofd en zinvol is, hierop moderne statistische berekeningen los te laten.

J.N. Keeman
Literatuur
  1. Louis PCA. Recherche sur les effets de la saignée dans plusieurs maladies inflammatoires et sur l’action de l’émétique et des vésicatores dans la pneumonie. Parijs: Librairie de l’Académie Royale de Médecine; 1835. p. 17.

Den Haag, januari 2007,

Voor geïnteresseerden in de geschiedenis van de aderlating kunnen bij de literatuuropgave in het artikel van collega Keeman (2007:206-11) de volgende gegevens worden aangevuld. Allereerst is er het proefschrift van de voormalige Amsterdamse huisarts H.R.Hefting. In 1942 promoveerde deze bij Van Rijnberk op een dissertatie getiteld De geschiedenis van de bloedtransfusie.1 2 Van de 85 bladzijden die het proefschrift telt, zijn de bladzijden 20 tot en met 34 gewijd aan de geschiedenis van de aderlating. Vervolgens vermeldt Hefting in dit hoofdstuk een dissertatie uit 1869 van J.H.Gentis, getiteld Over bloedontlasting bij ziekte.3

J. Schouten
Literatuur
  1. Lindeboom GA. A classified bibliography of the history of Dutch medicine 1900-1974. Den Haag: Martinus Nijhoff; 1975. p. 324-5 en 328.

  2. Hefting HR. De geschiedenis van de bloedtransfusie [proefschrift]. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam; 1942.

  3. Gentis JH. Over bloedontlasting bij ziekte [proefschrift]. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden; 1869.

Amsterdam, februari 2007,

De proefschriften van Gentis en Hefting die collega Schouten noemt, geven niet echt nieuwe gezichtspunten, maar als aanvullende informatiebronnen zijn ze interessant. Was voor Hefting de aderlating geschiedenis, voor Gentis was die nog realiteit. Zo vermeldt hij dat in 1869 de methode-Broussais in ons land weliswaar al verlaten is, maar beveelt hij toch de aderlating bij de beginnende pneumonie aan, die door ‘eene ruime venaesectie binnen enge grenzen’ beperkt kon worden. Het werk van Louis was nog niet doorgedrongen.

J.N. Keeman