Medisch tuchtrecht: duidelijke bestaansredenen, onzeker nut

Perspectief
R.W.M. Giard
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:2830-2
Abstract

Samenvatting

Het medisch tuchtrecht (TG) heeft als doelen de kwaliteit van de beroepsuitoefening te bewaken en te bevorderen, waarbij juristen en beroepsgenoten samen oordelen over de handelwijze van hulpverleners, en daarnaast burgers te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig medisch handelen. Slaagt het daar ook in? Wat betreft de kwaliteit van de beroepsuitoefening: er moet meer worden nagedacht over de manier waarop artsen zich het meest voelen aangesproken door beslissingen van het TG. Wat betreft de bescherming van burgers: patiënten hebben een wettelijk recht tot klagen, maar er zijn verschillende mogelijkheden daartoe en het TG is niet primair bedoeld als klachtrecht. Er is meer empirisch onderzoek nodig naar de effecten van het TG.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:2830-2

Auteursinformatie

Medisch Centrum Rijnmond-Zuid, locatie Clara, afd. Klinische Pathologie, Postbus 9119, 3007 AC Rotterdam.

Contact Hr.dr.dr.R.W.M.Giard, patholoog, klinisch epidemioloog en jurist (giardr@mcrz.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

S.J.
Duinkerke

Elst, januari 2007,

Collega Giard stelt in zijn artikel dat na bijna 80 jaar tuchtrecht in de gezondheidszorg door onvoldoende onderzoek niet duidelijk is in welke mate aan de doelstelling van het tuchtrecht (kwaliteitsbevordering) wordt voldaan (2006:2830-2).

Ik mis in zijn artikel overwegingen over de kwaliteitsbewaking van het tuchtrecht. Kwalitatief onvoldoende tuchtrecht zal immers nooit doelmatig zijn. Kwaliteitsbevordering hoeft daarbij de onafhankelijkheid van de rechtspraak niet aan te tasten.

De huidige situatie lijkt te zijn dat kwaliteitsbewaking van het tuchtrecht gesitueerd is op het niveau van individueel vrijwilligerswerk. Daarbij kunnen geïnteresseerde individuen de gepubliceerde uitspraken beoordelen op kwaliteitscriteria zoals: neutraliteit, zorgvuldigheid, relevantie, juistheid, respect voor de wet (BIG), onschadelijkheid, wetenschappelijke onderbouwing, consistentie, deskundigheid, overeenstemming met jurisprudentie en het gegrond zijn van de conclusie op professionele richtlijnen. Wat ook de wijze zal zijn waarop het toekomstig medisch tuchtrecht wordt ingericht, zonder goed (onafhankelijk) kwaliteitsbeleid ten aanzien van de uitvoering maakt doelmatigheid te weinig kans.

S.J. Duinkerke

Rotterdam, januari 2007,

Collega Duinkerke constateert dat in mijn beschouwingen over het Nederlandse tuchtrecht het onderwerp kwaliteitsbewaking te weinig expliciete aandacht krijgt. Hij wijst terecht op een belangrijk punt, want tuchtrecht van onvoldoende kwaliteit zal inderdaad niet doelmatig zijn. In mijn artikel pleit ik voor een brede evaluatie van het tuchtrecht door middel van systeemonderzoek waarbij gelet wordt op benutting, effectiviteit, efficiëntie, kwaliteit en preventieve effecten. De deugdelijkheid van het tuchtrecht wordt dus wel degelijk als belangrijk element van evaluatie meegenomen.

De toenmalige minister van Justitie, mr.J.Cohen, klaagde er jaren geleden al over dat van kwaliteitstoetsing in de rechtspraak nog maar nauwelijks sprake was. Dat is vooral door een aantal spraakmakende rechterlijke dwalingen de laatste tijd aan het veranderen. Recent heeft de voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak aandacht gevraagd voor de kwaliteit van rechtspraak.1 Voor de geneeskunde wordt kwaliteitstoetsing en -bevordering al langer toegepast en werden methoden ontwikkeld. Bij rechtspraak, ook het tuchtrecht voor de gezondheidszorg, verkeert de methodologie van systematische kwaliteitstoetsing nog in een pril stadium en is nog niet iedereen overtuigd van de noodzaak ervan. De maatschappelijke druk op de het juridische systeem neemt echter toe. Tuchtcolleges zouden dankbaar gebruik kunnen maken van de in de medische zorg ontwikkelde concepten en methoden.

R.W.M. Giard
Literatuur
  1. Delden AH van, Dijk F van, Bauw E. Kwaliteit van rechtspraak. Nederlands Juristenblad. 2007;3:144-51.

J.L.M.
van der Beek

Eindhoven, februari 2007,

Onlangs stelde collega Giard opnieuw een aantal kritische vragen bij het medisch tuchtrecht (2006:2830-2).

Terecht schreef hij dat er thans zo snel mogelijk een heel ander systeem moet komen. Wanneer een arts ijverig bijscholingen volgt en precies noteert wat men daar leert en hij of zij komt met diezelfde feiten bij een civiele rechtbank, wordt hij of zij met grote ogen aangekeken; de civiele rechtbanken (hetzelfde geldt voor de strafrechtspraak) blijken zich in het geheel niet te houden aan de code die men bij de KNMG onderwijst. Zaken zoals veronderstelde toestemming, waarover vele malen door de KNMG en bijvoorbeeld door de Vereniging voor Psychiatrie werd gepubliceerd, worden expliciet als onjuist naar voren gebracht.

Helemaal vreemd wordt het als vervolgens medische tuchtcolleges zich baseren op uitspraken van civiele en strafrechtelijke colleges die pal ingaan tegen hetgeen de KNMG naar voren brengt.

Vooral onduidelijk is hoe in de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) de betekenis van het begrip ‘goede hulpverlening’ conform de professionele standaard ingevuld wordt. De waarschijnlijkste verklaring, zoals naar voren gebracht door onder anderen dr.mr.Van Reijsen, is dat protocollen, standaarden, richtlijnen en gedragsregels als het ware onderdeel worden van de wet.

Bij het strafrecht en het civiele recht wordt dit echter niet overgenomen. Een enquête onder rechtbanken levert zelfs op dat men zich in het geheel niet verplicht voelt om zich te houden aan de KNMG-richtlijnen. Deze problematiek wordt zeer geprononceerd naar voren gebracht bij de WGBO-problematiek omdat het daar gaat over het medisch contract. Bij een medisch contract hebben 2 partijen allebei hun inbreng en het is een raadsel hoe in een half uur à 3 kwartier rechtbanken deze problematiek fundamenteel kunnen bekijken. Dit geldt temeer omdat uitspraken van tuchtcolleges tegenwoordig uiteindelijk beslissend kunnen zijn over schade van miljoenen.

Met vele anderen ben ik van oordeel dat er in Nederland centraal een goed ingewerkt college moet komen waarbij een veel grotere groep artsen, gekozen op hoog gespecialiseerde kennis in het eigen vak, bepaalt wat vanwege de kwaliteit van zorg de standaard voor een hulpverlener zou dienen te zijn en in welke mate deze daarin tekort is geschoten. Met name de jurist die de rol van officier van justitie zou vervullen, dient volledig op de hoogte te zijn van alle KNMG-regels. In het verleden werd deze rol soms vervuld door de inspectie, maar ons is gebleken dat op cruciale punten de ene inspecteur volledig anders adviseert dan de andere. Wij zagen daar voorbeelden van op het gebied van het beroepsgeheim en op het inzagerecht.

De conclusie luidt dat Giard volkomen gelijk heeft om aan te dringen op een fundamentele verandering omdat er op dit gebied een totale anarchie heerst en men precies het tegenovergestelde bereikt van wat de bedoeling is, namelijk verbetering van kwaliteit.

J.L.M. van der Beek

Rotterdam, februari 2007,

Collega Van der Beek geeft een aantal zaken onjuist weer. De strekking van mijn artikel over het tuchtrecht voor de gezondheidszorg is om daarover te reflecteren. Ik stel dus níét dat er zo snel mogelijk een heel ander systeem moet komen; ik poneer evenmin dat er totale anarchie heerst en er dus fundamentele veranderingen dienen te komen. Juristen en artsen zullen samen dienen te kijken waar verbeteringen of veranderingen mogelijk en nodig zijn. Punten voor een dergelijke gezamenlijke agenda heb ik onderbouwd in mijn publicatie aangedragen.

R.W.M. Giard