Van gen naar ziekte; hypofosfatemische rachitis en het PHEX-gen

Klinische praktijk
M. Jansen
C.M.L. van Dael
A.A. Verrijn Stuart
A.H. van der Hout
P. Rump
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:1390-4
Abstract
Download PDF

artikel

Inleiding

de ziekte

Sommige kinderen met rachitis – bij volwassenen spreken wij over osteomalacie – reageren niet goed op de gebruikelijke dosis colecalciferol (vitamine D; 400-1000 IE/dag). Meestal berust deze ‘vitamine D-resistentie’ op hypofosfatemie door fosfaatverlies via de nier. Men spreekt dan van hypofosfatemische rachitis.1 De meest voorkomende variant van deze aandoening erft X-gebonden dominant over en staat bekend als ‘geslachtsgebonden hypofosfatemische rachitis’ (Online Mendelian Inheritance in Men (OMIM) nummer 307800). Er bestaat ook een autosomaal dominant overervende variant (OMIM nummer 193100), maar die is veel zeldzamer.

Bij kinderen uit reeds bekende families met hypofosfatemische rachitis kan de diagnose meestal al in het eerste levensjaar worden gesteld op basis van biochemische bevindingen. Andere kinderen presenteren zich vaak pas in het 2e of 3e levensjaar met in ernst toenemende O- of X-benen (figuur 1), waarbij zij rachitische afwijkingen hebben op de röntgenfoto’s van handen en knieën (figuur 2). Meestal ontwikkelt zich een groeiachterstand, die vooral armen en benen betreft. De schedelomtrek daarentegen is bovengemiddeld. Bij oudere kinderen en volwassenen met de aandoening doen zich vaak gewrichtspijnen en gebitsproblemen (periodontale abcessen) voor.

De opvallendste bevindingen in het laboratoriumonderzoek zijn een verlaagde serumfosfaatspiegel met een normale serumcalciumwaarde en een verhoogde activiteit van alkalische fosfatase. Ondanks de hypofosfatemie bevat de urine veel fosfaat; de berekende fosfaatterugresorptie is dan ook verlaagd. De serumspiegel van actief vitamine D (1,25-(OH)2D3) is op zich normaal, maar te laag voor de heersende hypofosfatemie. Er zijn geen tekenen van een renaal fanconi-syndroom, zoals glucosurie en tubulaire proteïnurie. Een botdichtheidsmeting toont een normale of verhoogde botdichtheid van de lumbale wervelkolom.

Behandeling bestaat uit fosfaatsuppletie en toediening van actief vitamine D3 (alfacalcidol, calcitriol).2 Hiermee lukt het meestal de alkalischefosfatasewaarde te normaliseren en de rachitisverschijnselen te verminderen. Tijdens de behandeling kan nefrocalcinose ontstaan door calciumfosfaatneerslagen in de tubuli; daarom moet gewaakt worden voor het ontstaan van hypercalciëmie en hypercalciurie. Dit stelt beperkingen aan de dosering van actief vitamine D3, waardoor de rachitis vaak niet geheel geneest en de kromming van de benen blijft bestaan. Soms is hierdoor een operatieve correctie onontkoombaar.

het gen

Over de pathogenese van het fosfaatlek in de nier heeft lang onduidelijkheid bestaan. Vroege experimenten met hyp-muizen, de muismutant met geslachtsgebonden hypofosfatemische rachitis, wezen in de richting van een ‘fosfaturische factor’ in de circulatie als oorzaak van het ziektebeeld.3 Deze waarneming werd gesteund door het optreden van hypofosfatemie en osteomalacie bij bepaalde mesenchymale tumoren (tumorgeïnduceerde osteomalacie, zie verder). Het gen dat verantwoordelijk is voor geslachtsgebonden hypofosfatemische rachitis bleek echter allerminst te coderen voor een fosfaturische factor, maar wel voor een membraangebonden endopeptidase.4 Dit gen, gelegen op de korte arm van het X-chromosoom in de band Xp21.1, wordt PHEX genoemd, als afkorting van ‘a phosphate-regulating gene with homologies to endopeptidases located on the X-chromosome’. Het PHEX-gen bevat 22 exonen en beslaat ongeveer 220 kb aan genomisch DNA. Bij circa 80 van de familiaire gevallen en circa 20 van de geïsoleerde patiënten wordt een mutatie in het PHEX-gen gevonden. Een overzicht van de gevonden mutaties is te vinden in de online PHEX-locusdatabank (www.phexdb.mcgill.ca).

het eiwit

Het PHEX-gen codeert voor een transmembraaneiwit van 749 aminozuren met een kort intracellulair gedeelte, een transmembraandomein en een groot extracellulair deel dat tien sterk geconserveerde cysteïne-residuen en een tweetal zink-bindende motieven bevat. Deze structuur is typisch voor de M13-familie van metalloproteasen, membraangebonden enzymen die een rol spelen bij de activering of afbraak van een groot aantal peptidehormonen. Andere leden van deze familie zijn neprilysine, de endothelineconverterende enzymen 1 en 2 en het kell-bloedgroepantigeen.5

de cel

Om te begrijpen hoe mutaties in PHEX, dat voornamelijk in osteoblasten tot expressie komt, kunnen leiden tot een fosfaatlek in de nier, moeten wij ons wenden tot de proximale niertubuluscel. Hier wordt zo’n 80 van het gefilterde fosfaat teruggeresorbeerd via de natrium-fosfaatcotransporteur NPT2.6 De regulatie van deze terugresorptie verloopt via modulatie van het aantal NPT2-eenheden in de luminale membraan van de tubuluscel. Zo resulteert een vermindering van de fosfaatinname in een snelle mobilisatie van NPT2-eenheden uit een intracellulaire pool naar het celoppervlak, terwijl parathormoon het aantal NPT2-eenheden in de membraan doet afnemen door internalisatie en daaropvolgende afbraak in de lysosomen. In het eerste geval neemt de fosfaturie af, in het tweede geval neemt deze juist toe; dit is een bekend effect van parathormoon.

Naast parathormoon zijn er nog andere peptiden met een fosfaturische werking, gezamenlijk aangeduid met de enigszins contradictoire naam ‘fosfatoninen’. Sommige tumoren produceren grote hoeveelheden van één of meer van deze fosfatoninen,7 met het klinische beeld van hypofosfatemische osteomalacie als gevolg: de tumorgeïnduceerde osteomalacie die al eerder ter sprake kwam.

Van de fosfatoninen heeft vooral de fibroblastengroeifactor 23 (FGF23) veel aandacht gekregen. Midden in de FGF23-peptideketen bevindt zich een sequentie die herkend wordt door endopeptidasen zoals het PHEX-eiwit. Klieving van FGF23 resulteert in teloorgang van het fosfaturische effect. In geslachtsgebonden hypofosfatemische rachitis is PHEX gemuteerd, terwijl in de autosomaal dominante vorm van hypofosfatemische rachitis de proteolytische klievingssequentie in FGF23 zelf gemuteerd is.8 In beide gevallen wordt FGF23 niet geïnactiveerd en kan het in de nier zijn fosfaturische werking ten volle ontplooien. Mutaties die leiden tot een volledig inactief FGF23 geven een ‘omgekeerd’ fenotype, met hyperfosfatemie, een verhoogde fosfaatterugresorptie en pijnlijke periarticulaire calcificaties (familiaire tumorgerelateerde calcinose; OMIM nummer 211900).9

Het bestaan van fosfatoninen zoals FGF23 is geheel in overeenstemming met de aanwezigheid van een fosfaturische factor in het bloed van hyp-muizen zoals in het voorgaande beschreven. In de pathogenese van hypofosfatemische aandoeningen neemt FGF23 – en wellicht ook een aantal andere fosfatoninen – dan ook een centrale plaats in. In figuur 3 is schematisch weergegeven hoe men denkt dat de hypofosfatemie ontstaat bij autosomaal dominante dan wel geslachtsgebonden hypofosfatemische rachitis en tumorgeïnduceerde osteomalacie.

De PHEX-fosfatonine-NPT2-connectie geeft een plausibele verklaring voor het ontstaan van autosomaal dominante hypofosfatemische rachitis en tumorgeïnduceerde osteomalacie. De pathogenese van geslachtsgebonden hypofosfatemische rachitis daarentegen lijkt gecompliceerder te zijn.10 Zo zijn er aanwijzingen dat de functie van de osteoblasten zelf abnormaal is. Osteoblasten van hyp-muizen vertonen namelijk zowel in vitro als in vivo – na transplantatie bij normale muizen – een abnormaal mineralisatiepatroon van het osteoïd. Mogelijk komt dit doordat deze osteoblasten een defect PHEX-eiwit tot expressie brengen, waardoor een te hoge lokale concentratie van intact fosfatonine de mineralisatie kan verstoren. Als een dergelijk lokaal effect een bijdrage levert aan de bot- en gebitsafwijkingen bij geslachtsgebonden hypofosfatemische rachitis zou een eventuele toekomstige behandeling met recombinant PHEX-eiwit wellicht normofosfatemie kunnen bewerkstelligen, maar zou het effect op de rachitis zelf tegen kunnen vallen.

de populatie

Geslachtsgebonden hypofosfatemische rachitis is een tamelijk zeldzame aandoening. In de literatuur wordt een prevalentie van 1:20.000 opgegeven.1 Voor Nederland bestaan geen gevalideerde gegevens; in de Nederlandse academische centra worden circa 60 kinderen behandeld.

diagnostiek

Bij kinderen jonger dan 1 jaar en bij niet ernstig aangedane patiënten kan de diagnostiek van hypofosfatemische rachitis bijzonder lastig zijn, zelfs als de aandoening al in de familie voorkomt. Ook binnen families kan de expressie van het ziektebeeld namelijk sterk wisselen. Voor het stellen van de diagnose zijn, naast de eerder genoemde bepalingen, de berekening van de renale fosfaatterugresorptie en het gebruik van leeftijdsgebonden normaalwaarden van belang. Om vast te stellen met welke vorm men te maken heeft, is een goede familieanamnese, aangevuld met DNA-diagnostiek van PHEX en FGF23, aangewezen. Behalve ter bevestiging van de diagnose of uitsluiten van de aandoening, kan DNA-diagnostiek ook van belang zijn voor het bepalen van de kans op een kind met deze aandoening voor familieleden. Indien de ziekteveroorzakende mutatie bekend is, is prenatale diagnostiek in principe mogelijk. Hierbij dienen de ouders en betrokken artsen bij hun beslissing rekening te houden met de variabiliteit en de behandelbaarheid van de aandoening. Mutatieanalyse van de PHEX- en FGF23-genen wordt aangeboden door het laboratorium voor DNA-diagnostiek van de afdeling Klinische Genetica van het Universitair Medisch Centrum in Groningen (www.umcgenetica.nl).

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.

Literatuur
  1. Tenenhouse HS, Econs MJ. Mendelian hypophosphatemias. In: Scriver CR, Beaudet AL, Sly WS, Valle D, editors. The metabolic and molecular basis of inherited disease. 8th ed. New York: McGraw-Hill; 2001. p. 5039-68.

  2. Latta K, Hisano S, Chan JCM. Therapeutics of X-linked hypophosphatemic rickets. Pediatr Nephrol. 1993;7:744-8.

  3. Meyer jr RA, Meyer MH, Gray RW. Parabiosis suggests a humoral factor is involved in X-linked hypophosphatemia in mice. J Bone Mineral Res. 1989;4:493-500.

  4. A gene (PEX) with homologies to endopeptidases is mutated in patients with X-linked hypophosphatemic rickets. The HYP Consortium. Nat Genet. 1995;11:130-6.

  5. Turner AJ, Tanzawa K. Mammalian membrane metallopeptidases: NEP, ECE, KELL, and PEX. FASEB J. 1997;11:355-64.

  6. Tenenhouse HS. Regulation of phosphorus homeostasis by the type iia na/phosphate cotransporter. Annu Rev Nutr. 2005;25:197-214.

  7. Carpenter TO. Oncogenic osteomalacia – a complex dance of factors. N Engl J Med. 2003;348:1705-8.

  8. ADHR Consortium. Autosomal dominant hypophosphataemic rickets is associated with mutations in FGF23. Nat Genet. 2000;26:345-8.

  9. Benet-Pagès A, Orlik P, Strom TM, Lorenz-Depiereux B. An FGF23 missense mutation causes familial tumoral calcinosis with hyperphosphatemia. Hum Mol Genet. 2005;14:385-90.

  10. Quarles LD, Drezner MK. Pathophysiology of X-linked hypophosphatemia, tumor-induced osteomalacia, and autosomal dominant hypophosphatemia: a perPHEXing problem. J Clin Endocrinol Metab. 2001;86:494-6.

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum Utrecht, locatie Wilhelmina Kinderziekenhuis, Huispost KC 03.063.0, Postbus 85.090, 3508 AB Utrecht.

Hr.dr.M.Jansen, kinderarts-endocrinoloog; mw.A.A.Verrijn Stuart, kinderarts in opleiding tot kinderendocrinoloog.

Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen.

Beatrix Kinderkliniek: mw.C.M.L.van Dael, kinderarts-nefroloog.

Afd. Klinische Genetica: dr.A.H.van der Hout, klinisch moleculair geneticus; hr.dr.P.Rump, klinisch geneticus.

Contact hr.dr.M.Jansen

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Nijmegen, juli 2006,

Gaarne willen wij commentaar leveren op het goed verzorgde artikel over hypofosfatemische rachitis en het PHEX-gen (2006:1390-4); dit betreft voornamelijk de diagnose en de behandeling. Vooraleer de behandeling wordt gestart, dient de diagnose zeker te zijn. Bij een X-gebonden aandoening zijn meestal aangedane familieleden bekend. Dezelfde symptomen, zij het in lichtere mate, kunnen evenwel ook optreden bij hypofosfatemische rachitis en hypercalciurie, waarbij er een recessieve overerving is. Dit ziektebeeld komt ook in Nederland voor. Behandeling met extra vitamine D leidt bij deze laatste ziekte tot ernstige nefrocalcinose. Recent werd bij dit ziektebeeld een mutatie vastgesteld in SLC34A3 (natriumfosfaatcotransporteur NaPi-IIc).1 In tegenstelling tot de X-gebonden vorm van hypofosfatemische rachitis is bij deze vorm de concentratie van actief vitamine D verhoogd (dit biedt de verklaring voor de hypercalciurie). Het vóórkomen van glucosurie bij ongeveer een derde van de patiënten in een onderzoek, kan verwarring met het fanconi-syndroom veroorzaken.2 Zoals de schrijvers aangeven, bestaat de behandeling uit extra vitamine D en fosfor.2 Is de patiënt eenmaal hierop ingesteld, dan zijn er, naar onze ervaring, zelden hypercalciëmie en hypercalciurie. Een te hoge fosforinname dient vermeden te worden. De serumconcentratie van fosfor wordt nooit normaal omdat bij een stijging van deze concentratie de excretie via de urine toeneemt. Er mag niet gestreefd worden naar een normale fosforconcentratie in serum, aangezien het fosforlek blijft bestaan. Er is een verband tussen de fosforinname en de mate van nefrocalcinosis,3 waarbij calcium-fosfaatstenen worden gevormd. Op dit punt is nog nader onderzoek vereist. Aangeraden wordt niet meer fosfor te geven dan 50 mg/kg verdeeld over de dag. Er is dus momenteel geen volledige behandeling mogelijk.

L. Monnens
E. Levtchenko
Literatuur
  1. Lorenz-Depiereux B, Benet-Pages A, Eckstein G, Tenenbaum-Rakover Y, Wagenstaller J, Tiosano D, et al. Hereditary hypophosphatemic rickets with hypercalciuria is caused by mutations in the sodium-phosphate cotransporter gene SLC34A3. Am J Hum Genet. 2006;78:193-201.

  2. Monnens L. X-gebonden vorm van hypofosfatemische rachitis. Nederlands Tijdschrift voor Osteoporose en andere Botziekten. 2002;6:66-9.

  3. Verge CF, Lam A, Simpson JM, Cowell CT, Howard NJ, Silink M. Effects of therapy in X-linked hypophosphatemic rickets. N Engl J Med. 1991;325:1843-8.

Utrecht, juli 2006,

Wij danken de collegae Monnens en Levtchenko voor hun aanvulling op ons artikel. Waar wij ons beperkt hebben tot de meest voorkomende aandoening, de X-gebonden hypofosfatemische rachitis, wijzen zij terecht op één van de andere vormen.

Wij onderschrijven uiteraard dat het essentieel is te komen tot een juiste diagnose vooraleer een behandeling te starten. Mutatieanalyse van het PHEX- en het FGF23-gen zoals dat nu in Groningen gedaan kan worden, kan daarbij van grote waarde zijn. De behandeling is in ons artikel slechts beperkt ter sprake gekomen.

M. Jansen
C.M.L. van Dael